Vertaling
Stelling 19. God, ofte al de attributen van God, zijn eeuwig.
Bewijs: God is immers (volgens definitie 6) een substantie die (volgens stelling 11) noodzakelijkerwijs bestaat, i.e. (volgens stelling 7) het behoort tot zijn essentie te bestaan of (wat hetzelfde is) uit zijn definitie volgt dat hij bestaat en bijgevolg (volgens definitie 8) is hij eeuwig. Vervolgens moet men onder Gods attributen verstaan al wat (volgens definitie 4) de essentie van de goddelijke substantie uitdrukt, i.e. dat wat tot een substantie behoort; precies dat, zeg ik, moeten de attributen zelf inhouden. Welnu, tot de natuur van de substantie behoort (zoals ik reeds op grond van stelling 7 bewees) eeuwigheid. Bijgevolg moet elk van de attributen eeuwigheid inhouden en dus zijn ze allemaal eeuwig, q.e.d.
Scholium: deze stelling is ook zo duidelijk als maar kan zijn op grond van de manier waarop ik (in stelling 11) het bestaan van God heb bewezen. Door dat bewijs, zo zei ik, staat vast dat de existentie van God, zoals zijn essentie, een eeuwige waarheid is. Daarnaast heb ik in het eerste deel van de Principia van Descartes, stelling 19 ook nog op een andere manier de eeuwigheid van God bewezen, maar dat hoef ik hier niet te herhalen.
Stelling 19. God, ofte al de attributen van God, zijn eeuwig.
Bewijs: God is immers (volgens definitie 6) een substantie die (volgens stelling 11) noodzakelijkerwijs bestaat, i.e. (volgens stelling 7) het behoort tot zijn essentie te bestaan of (wat hetzelfde is) uit zijn definitie volgt dat hij bestaat en bijgevolg (volgens definitie 8) is hij eeuwig. Vervolgens moet men onder Gods attributen verstaan al wat (volgens definitie 4) de essentie van de goddelijke substantie uitdrukt, i.e. dat wat tot een substantie behoort; precies dat, zeg ik, moeten de attributen zelf inhouden. Welnu, tot de natuur van de substantie behoort (zoals ik reeds op grond van stelling 7 bewees) eeuwigheid. Bijgevolg moet elk van de attributen eeuwigheid inhouden en dus zijn ze allemaal eeuwig, q.e.d.
Scholium: deze stelling is ook zo duidelijk als maar kan zijn op grond van de manier waarop ik (in stelling 11) het bestaan van God heb bewezen. Door dat bewijs, zo zei ik, staat vast dat de existentie van God, zoals zijn essentie, een eeuwige waarheid is. Daarnaast heb ik in het eerste deel van de Principia van Descartes, stelling 19 ook nog op een andere manier de eeuwigheid van God bewezen, maar dat hoef ik hier niet te herhalen.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XIX: Deus sive omnia Dei attributa sunt æterna.
DEMONSTRATIO: Deus enim (per definitionem 6) est substantia quæ (per propositionem 11) necessario existit hoc est (per propositionem 7) ad cujus naturam pertinet existere sive (quod idem est) ex cujus definitione sequitur ipsum existere adeoque (per definitionem 8) est æternus. Deinde per Dei attributa intelligendum est id quod (per definitionem 4) divinæ substantiæ essentiam exprimit hoc est id quod ad substantiam pertinet : id ipsum inquam ipsa attributa involvere debent. Atqui ad naturam substantiæ (ut jam ex propositione 7 demonstravi) pertinet æternitas. Ergo unumquodque attributorum æternitatem involvere debet adeoque omnia sunt æterna. Q.E.D.
SCHOLIUM: Hæc propositio quam clarissime etiam patet ex modo quo (propositione 11) Dei existentiam demonstravi; ex ea inquam demonstratione constat Dei existentiam sicut ejus essentiam æternam esse veritatem. Deinde (propositione 19 Principiorum Cartesii) alio etiam modo Dei æternitatem demonstravi nec opus est eum hic repetere.
PROPOSITIO XIX: Deus sive omnia Dei attributa sunt æterna.
DEMONSTRATIO: Deus enim (per definitionem 6) est substantia quæ (per propositionem 11) necessario existit hoc est (per propositionem 7) ad cujus naturam pertinet existere sive (quod idem est) ex cujus definitione sequitur ipsum existere adeoque (per definitionem 8) est æternus. Deinde per Dei attributa intelligendum est id quod (per definitionem 4) divinæ substantiæ essentiam exprimit hoc est id quod ad substantiam pertinet : id ipsum inquam ipsa attributa involvere debent. Atqui ad naturam substantiæ (ut jam ex propositione 7 demonstravi) pertinet æternitas. Ergo unumquodque attributorum æternitatem involvere debet adeoque omnia sunt æterna. Q.E.D.
SCHOLIUM: Hæc propositio quam clarissime etiam patet ex modo quo (propositione 11) Dei existentiam demonstravi; ex ea inquam demonstratione constat Dei existentiam sicut ejus essentiam æternam esse veritatem. Deinde (propositione 19 Principiorum Cartesii) alio etiam modo Dei æternitatem demonstravi nec opus est eum hic repetere.
Toelichting
Aangezien de attributen de essentie van de substantie uitdrukken, en die essentie eeuwig is, zijn ook al de attributen eeuwig. We moeten dat op identiek dezelfde manier opvatten als de niet-tijdelijke eeuwigheid van de substantie zelf: de attributen hebben zelf geen existentie, ze bestaan niet als tijdelijke of zelfs eeuwig bestaande zaken: het zijn veeleer tijdloze eigenschappen die de in alle opzichten onbeperkte substantie kenmerken en die als zodanig kunnen gekend worden.
Aangezien de attributen de essentie van de substantie uitdrukken, en die essentie eeuwig is, zijn ook al de attributen eeuwig. We moeten dat op identiek dezelfde manier opvatten als de niet-tijdelijke eeuwigheid van de substantie zelf: de attributen hebben zelf geen existentie, ze bestaan niet als tijdelijke of zelfs eeuwig bestaande zaken: het zijn veeleer tijdloze eigenschappen die de in alle opzichten onbeperkte substantie kenmerken en die als zodanig kunnen gekend worden.