Derde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Definitie 12. Hoop is onstandvastige blijdschap ontstaan uit het idee van iets in de toekomst of in het verleden, waarvan we het gebeuren enigerwijze betwijfelen.
(zie uitleg bij definitie 13)
Definitie 12. Hoop is onstandvastige blijdschap ontstaan uit het idee van iets in de toekomst of in het verleden, waarvan we het gebeuren enigerwijze betwijfelen.
(zie uitleg bij definitie 13)
Latijnse tekst
XII. Spes est inconstans lætitia orta ex idea rei futuræ vel præteritæ de cujus eventu aliquatenus dubitamus.
XII. Spes est inconstans lætitia orta ex idea rei futuræ vel præteritæ de cujus eventu aliquatenus dubitamus.
Toelichting
Definitie 12 en 13. Hoop en vrees zijn elkaars tegengestelde, maar gaan hand in hand. Het betreft telkens een gebeuren in het verleden of de toekomst waarvan we niet zeker zijn of het gebeurd is of gaat gebeuren. Wanneer we hopen, zijn we optimistisch: zonder dat we daarover enige zekerheid hebben, gaan we uit van de veronderstelling dat iets al gebeurd is of nog gaat gebeuren dat ons zal verblijden. Als we vrezen, zijn we pessimistisch: zonder dat we daarover enige zekerheid hebben, gaan we uit van de veronderstelling dat iets al gebeurd is of nog gaat gebeuren dat ons zal bedroeven. Precies omdat we niet zeker kunnen zijn, betreft het onstandvastige gemoedstoestanden, die enkel door objectieve informatie over de feiten kunnen veranderen in andere gemoedstoestanden. Hoop en vrees gaan altijd samen: wanneer we hopen dat iets gebeurt dat ons zal verblijden, speelt altijd de gedachte mee dat het ook niet kan gebeuren en die gedachte vormt een bedreiging voor de gedachte dat het wel gaat gebeuren, wat tot droefheid leidt. Wanneer we vrezen dat iets gaat gebeuren, betreft dat evident iets dat we haten, maar die gedachte die ons bedroeft, wordt onderdrukt door de gedachte dat het niet gebeurt, wat tot blijdschap leidt. Naarmate de hoop dan wel de vrees de bovenhand haalt, zal men dus verblijd of bedroefd zijn.
Definitie 12 en 13. Hoop en vrees zijn elkaars tegengestelde, maar gaan hand in hand. Het betreft telkens een gebeuren in het verleden of de toekomst waarvan we niet zeker zijn of het gebeurd is of gaat gebeuren. Wanneer we hopen, zijn we optimistisch: zonder dat we daarover enige zekerheid hebben, gaan we uit van de veronderstelling dat iets al gebeurd is of nog gaat gebeuren dat ons zal verblijden. Als we vrezen, zijn we pessimistisch: zonder dat we daarover enige zekerheid hebben, gaan we uit van de veronderstelling dat iets al gebeurd is of nog gaat gebeuren dat ons zal bedroeven. Precies omdat we niet zeker kunnen zijn, betreft het onstandvastige gemoedstoestanden, die enkel door objectieve informatie over de feiten kunnen veranderen in andere gemoedstoestanden. Hoop en vrees gaan altijd samen: wanneer we hopen dat iets gebeurt dat ons zal verblijden, speelt altijd de gedachte mee dat het ook niet kan gebeuren en die gedachte vormt een bedreiging voor de gedachte dat het wel gaat gebeuren, wat tot droefheid leidt. Wanneer we vrezen dat iets gaat gebeuren, betreft dat evident iets dat we haten, maar die gedachte die ons bedroeft, wordt onderdrukt door de gedachte dat het niet gebeurt, wat tot blijdschap leidt. Naarmate de hoop dan wel de vrees de bovenhand haalt, zal men dus verblijd of bedroefd zijn.