Vierde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 26. Al wat wij nastreven vanuit de rede, is niets anders dan begrijpen; en er is niets dat het gemoed, in zover het gebruik maakt van de rede, als nuttig voor zichzelf beoordeelt tenzij wat leidt tot begrijpen.
Bewijs: de conatus om het eigen bestaan in stand te houden is niets anders dan de essentie zelf van iets (volgens 3p7); in zover die essentie als dusdanig bestaat, denkt men zich in dat ze de kracht heeft om het eigen bestaan in stand te houden (volgens 3p6) en om al te doen wat noodzakelijk volgt uit de gegeven eigen natuur. Zie de definitie van de aandrift in 3p9s. Welnu, de essentie van de rede is niets anders dan ons gemoed in zover het helder en distinctief begrijpt. Zie de definitie daarvan in 2p40s2. Bijgevolg (volgens 2p40) is wat wij vanuit de rede nastreven niets anders dan begrijpen. Vervolgens: aangezien deze conatus van het gemoed, waardoor het gemoed in zover het redeneert ernaar streeft het eigen bestaan in stand te houden, niets anders dan begrijpen (volgens het eerste deel van dit bewijs). Bijgevolg is deze conatus om te begrijpen (volgens 4p22) het eerste en enige grondbeginsel van de daadkracht en streven wij niet na iets te begrijpen omwille van iets anders (volgens 4p25), maar in zover het gemoed redeneert, zal het zich integendeel niets kunnen indenken dat nuttig is voor zichzelf tenzij wat leidt tot begrijpen (volgens 4def1), q.e.d.
Stelling 26. Al wat wij nastreven vanuit de rede, is niets anders dan begrijpen; en er is niets dat het gemoed, in zover het gebruik maakt van de rede, als nuttig voor zichzelf beoordeelt tenzij wat leidt tot begrijpen.
Bewijs: de conatus om het eigen bestaan in stand te houden is niets anders dan de essentie zelf van iets (volgens 3p7); in zover die essentie als dusdanig bestaat, denkt men zich in dat ze de kracht heeft om het eigen bestaan in stand te houden (volgens 3p6) en om al te doen wat noodzakelijk volgt uit de gegeven eigen natuur. Zie de definitie van de aandrift in 3p9s. Welnu, de essentie van de rede is niets anders dan ons gemoed in zover het helder en distinctief begrijpt. Zie de definitie daarvan in 2p40s2. Bijgevolg (volgens 2p40) is wat wij vanuit de rede nastreven niets anders dan begrijpen. Vervolgens: aangezien deze conatus van het gemoed, waardoor het gemoed in zover het redeneert ernaar streeft het eigen bestaan in stand te houden, niets anders dan begrijpen (volgens het eerste deel van dit bewijs). Bijgevolg is deze conatus om te begrijpen (volgens 4p22) het eerste en enige grondbeginsel van de daadkracht en streven wij niet na iets te begrijpen omwille van iets anders (volgens 4p25), maar in zover het gemoed redeneert, zal het zich integendeel niets kunnen indenken dat nuttig is voor zichzelf tenzij wat leidt tot begrijpen (volgens 4def1), q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XXVI: Quicquid ex ratione conamur, nihil aliud est quam intelligere nec mens quatenus ratione utitur, aliud sibi utile esse judicat nisi id quod ad intelligendum conducit.
DEMONSTRATIO: Conatus sese conservandi nihil est præter ipsius rei essentiam (per propositionem 7 partis III) quæ quatenus talis existit, vim habere concipitur ad perseverandum in existendo (per propositionem 6 partis III) et ea agendum quæ ex data sua natura necessario sequuntur (vide definitionem appetitus in scholio propositionis 9 partis III). At rationis essentia nihil aliud est quam mens nostra quatenus clare et distincte intelligit (vide ejus definitionem in II scholio propositionis 40 partis II). Ergo (per propositionem 40 partis II) quicquid ex ratione conamur, nihil aliud est quam intelligere. Deinde quoniam hic mentis conatus quo mens quatenus ratiocinatur suum esse conatur conservare, nihil aliud est quam intelligere (per primam partem hujus) est ergo hic intelligendi conatus (per corollarium propositionis 22 hujus) primum et unicum virtutis fundamentum nec alicujus finis causa (per propositionem 25 hujus) res intelligere conabimur sed contra mens quatenus ratiocinatur nihil sibi bonum esse concipere poterit nisi id quod ad intelligendum conducit (per definitionem 1 hujus). Q.E.D.
PROPOSITIO XXVI: Quicquid ex ratione conamur, nihil aliud est quam intelligere nec mens quatenus ratione utitur, aliud sibi utile esse judicat nisi id quod ad intelligendum conducit.
DEMONSTRATIO: Conatus sese conservandi nihil est præter ipsius rei essentiam (per propositionem 7 partis III) quæ quatenus talis existit, vim habere concipitur ad perseverandum in existendo (per propositionem 6 partis III) et ea agendum quæ ex data sua natura necessario sequuntur (vide definitionem appetitus in scholio propositionis 9 partis III). At rationis essentia nihil aliud est quam mens nostra quatenus clare et distincte intelligit (vide ejus definitionem in II scholio propositionis 40 partis II). Ergo (per propositionem 40 partis II) quicquid ex ratione conamur, nihil aliud est quam intelligere. Deinde quoniam hic mentis conatus quo mens quatenus ratiocinatur suum esse conatur conservare, nihil aliud est quam intelligere (per primam partem hujus) est ergo hic intelligendi conatus (per corollarium propositionis 22 hujus) primum et unicum virtutis fundamentum nec alicujus finis causa (per propositionem 25 hujus) res intelligere conabimur sed contra mens quatenus ratiocinatur nihil sibi bonum esse concipere poterit nisi id quod ad intelligendum conducit (per definitionem 1 hujus). Q.E.D.
Toelichting
Als we dan gebruik maken van de rede bij ons streven naar zelfbehoud, is dat niets anders dan streven naar begrijpen van wat nuttig is voor ons zelfbehoud. En dus zullen wij, althans in zover wij ons laten leiden door de rede, niets anders nuttig achten voor het zelfbehoud van ons gemoed dan wat leidt tot begrijpen. Dat is wat wij doen met ons gemoed: begrijpen, dat is zijn functie en zijn enig doel, zijn essentie zelf. Om optimaal te functioneren en dus adequaat te denken over wat nuttig is voor ons zelfbehoud moeten wij ons uitsluitend laten leiden door de rede, die immers niets anders zegt dan dat ons zelfbehoud de eerste en enige basis is voor al onze inspanningen en dat alles dus moet afgewogen worden tegenover dat principe. Hoe beter wij begrijpen, hoe beter we onszelf in stand houden. En dus is enkel wat bijdraagt tot een beter begrip nuttig voor ons.
Het bewijs is een staaltje van strak redeneren op grond van bewezen stellingen. Laten we even het argument volgen. Onze conatus, ons streven naar zelfbehoud, is onze essentie zelf. Dat is wat ons tot een individu maakt en ons als dat individu in stand probeert te houden. Die essentie is dus geen droge definitie, maar een dynamisch streven dat een intrinsieke kracht heeft: wij zijn in staat om onszelf inderdaad in stand te houden zonder enige bovennatuurlijke hulp. Alles waartoe wij van nature in staat zijn, kunnen wij op eigen kracht realiseren, alleen of samen met anderen. Onze conatus of aandrift (appetitus, als het zowel over ons lichaam als over ons gemoed gaat) is gericht op al wat nodig is voor ons zelfbehoud en onze zelfrealisatie. De essentie van de rede is ons gemoed in zover het helder en distinctief denkt (2p40s). De rede is het adequaat denken van de mens, dat wil zeggen denken vanuit de essentie en die essentie is het streven naar zelfbehoud. Adequaat denken is begrijpen wat nuttig is voor ons zelfbehoud. Wat wij dus nuttig zullen achten en onverdroten nastreven, is begrijpen wat nuttig is voor ons zelfbehoud. Zoals we gezien hebben is dat streven naar begrijpen onze conatus zelf en aldus de grond van onze daadkracht; wat wij nastreven streven we enkel na omwille van onszelf en niet omwille van iets anders (4p25) en dus is ook ons streven om te begrijpen enkel gericht op nog meer en dieper begrijpen. Vandaar dat niets nuttiger is voor het gemoed dan begrijpen.
Als we dan gebruik maken van de rede bij ons streven naar zelfbehoud, is dat niets anders dan streven naar begrijpen van wat nuttig is voor ons zelfbehoud. En dus zullen wij, althans in zover wij ons laten leiden door de rede, niets anders nuttig achten voor het zelfbehoud van ons gemoed dan wat leidt tot begrijpen. Dat is wat wij doen met ons gemoed: begrijpen, dat is zijn functie en zijn enig doel, zijn essentie zelf. Om optimaal te functioneren en dus adequaat te denken over wat nuttig is voor ons zelfbehoud moeten wij ons uitsluitend laten leiden door de rede, die immers niets anders zegt dan dat ons zelfbehoud de eerste en enige basis is voor al onze inspanningen en dat alles dus moet afgewogen worden tegenover dat principe. Hoe beter wij begrijpen, hoe beter we onszelf in stand houden. En dus is enkel wat bijdraagt tot een beter begrip nuttig voor ons.
Het bewijs is een staaltje van strak redeneren op grond van bewezen stellingen. Laten we even het argument volgen. Onze conatus, ons streven naar zelfbehoud, is onze essentie zelf. Dat is wat ons tot een individu maakt en ons als dat individu in stand probeert te houden. Die essentie is dus geen droge definitie, maar een dynamisch streven dat een intrinsieke kracht heeft: wij zijn in staat om onszelf inderdaad in stand te houden zonder enige bovennatuurlijke hulp. Alles waartoe wij van nature in staat zijn, kunnen wij op eigen kracht realiseren, alleen of samen met anderen. Onze conatus of aandrift (appetitus, als het zowel over ons lichaam als over ons gemoed gaat) is gericht op al wat nodig is voor ons zelfbehoud en onze zelfrealisatie. De essentie van de rede is ons gemoed in zover het helder en distinctief denkt (2p40s). De rede is het adequaat denken van de mens, dat wil zeggen denken vanuit de essentie en die essentie is het streven naar zelfbehoud. Adequaat denken is begrijpen wat nuttig is voor ons zelfbehoud. Wat wij dus nuttig zullen achten en onverdroten nastreven, is begrijpen wat nuttig is voor ons zelfbehoud. Zoals we gezien hebben is dat streven naar begrijpen onze conatus zelf en aldus de grond van onze daadkracht; wat wij nastreven streven we enkel na omwille van onszelf en niet omwille van iets anders (4p25) en dus is ook ons streven om te begrijpen enkel gericht op nog meer en dieper begrijpen. Vandaar dat niets nuttiger is voor het gemoed dan begrijpen.