Derde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Definitie 29. Neerslachtigheid is uit droefheid een minder gedacht hebben van zichzelf dan gerechtvaardigd is.
Uitleg: wij zijn echter gewoon om meestal terneergeslagenheid tegenover hoogmoed te stellen; maar dan letten we meer op het gevolg van beide dan op hun natuur. We noemen immers gewoonlijk iemand hoogmoedig die al te zeer glorieert (zie 3p30s), die over zichzelf niets anders vertelt dan zijn kwaliteiten en over anderen niets anders dan hun tekortkomingen, die de voorkeur wil genieten boven alle anderen en die zich ten slotte voortbeweegt met al het aplomb en de sier die men gewoon is van anderen die veruit diens meerderen zijn. We noemen integendeel iemand terneergeslagen die vaak bloost, die de eigen tekortkomingen bekent en over de kwaliteiten van anderen vertelt, die iedereen laat voorgaan en ten slotte met gebogen hoofd rondloopt en elke sier nalaat. Overigens zijn deze gemoedstoestanden, namelijk terneergeslagenheid en hoogmoed, uiterst zeldzaam. Want de menselijke natuur, op zichzelf beschouwd, verzet zich zoveel mogelijk tegen deze gemoedstoestanden (zie 3p13 en 54) en wie men dus voor de meest terneergeslagen en de meest bescheiden mensen houdt, zijn meestal de meest roemzuchtige en nijdige.
Definitie 29. Neerslachtigheid is uit droefheid een minder gedacht hebben van zichzelf dan gerechtvaardigd is.
Uitleg: wij zijn echter gewoon om meestal terneergeslagenheid tegenover hoogmoed te stellen; maar dan letten we meer op het gevolg van beide dan op hun natuur. We noemen immers gewoonlijk iemand hoogmoedig die al te zeer glorieert (zie 3p30s), die over zichzelf niets anders vertelt dan zijn kwaliteiten en over anderen niets anders dan hun tekortkomingen, die de voorkeur wil genieten boven alle anderen en die zich ten slotte voortbeweegt met al het aplomb en de sier die men gewoon is van anderen die veruit diens meerderen zijn. We noemen integendeel iemand terneergeslagen die vaak bloost, die de eigen tekortkomingen bekent en over de kwaliteiten van anderen vertelt, die iedereen laat voorgaan en ten slotte met gebogen hoofd rondloopt en elke sier nalaat. Overigens zijn deze gemoedstoestanden, namelijk terneergeslagenheid en hoogmoed, uiterst zeldzaam. Want de menselijke natuur, op zichzelf beschouwd, verzet zich zoveel mogelijk tegen deze gemoedstoestanden (zie 3p13 en 54) en wie men dus voor de meest terneergeslagen en de meest bescheiden mensen houdt, zijn meestal de meest roemzuchtige en nijdige.
Latijnse tekst
XXIX. Abjectio est de se præ tristitia minus justo sentire.
EXPLICATIO: Solemus tamen sæpe superbiæ humilitatem opponere sed tum magis ad utriusque effectus quam naturam attendimus. Solemus namque illum superbum vocare qui nimis gloriatur (vide scholium propositionis 30 hujus) qui non nisi virtutes suas et aliorum non nisi vitia narrat, qui omnibus præferri vult et qui denique ea gravitate et ornatu incedit quo solent alii qui longe supra ipsum sunt positi. Contra illum humilem vocamus qui sæpius erubescit, qui sua vitia fatetur et aliorum virtutes narrat, qui omnibus cedit et qui denique submisso capite ambulat et se ornare negligit. Cæterum hi affectus nempe humilitas et abjectio rarissimi sunt. Nam natura humana in se considerata contra eosdem quantum potest nititur (vide propositiones 13 et 54 hujus) et ideo qui maxime creduntur abjecti et humiles esse, maxime plerumque ambitiosi et invidi sunt.
XXIX. Abjectio est de se præ tristitia minus justo sentire.
EXPLICATIO: Solemus tamen sæpe superbiæ humilitatem opponere sed tum magis ad utriusque effectus quam naturam attendimus. Solemus namque illum superbum vocare qui nimis gloriatur (vide scholium propositionis 30 hujus) qui non nisi virtutes suas et aliorum non nisi vitia narrat, qui omnibus præferri vult et qui denique ea gravitate et ornatu incedit quo solent alii qui longe supra ipsum sunt positi. Contra illum humilem vocamus qui sæpius erubescit, qui sua vitia fatetur et aliorum virtutes narrat, qui omnibus cedit et qui denique submisso capite ambulat et se ornare negligit. Cæterum hi affectus nempe humilitas et abjectio rarissimi sunt. Nam natura humana in se considerata contra eosdem quantum potest nititur (vide propositiones 13 et 54 hujus) et ideo qui maxime creduntur abjecti et humiles esse, maxime plerumque ambitiosi et invidi sunt.
Toelichting
Definitie 29. Overdreven zelftevredenheid leidt tot hoogmoed en op dezelfde manier leidt terneergeslagenheid tot neerslachtigheid. Het is de gemoedstoestand waarbij men uit droefheid over zichzelf een minder gedacht heeft dan gerechtvaardigd is.Spinoza wijst erop dat men veeleer gewoon is om tegenover de hoogmoed de terneergeslagenheid of ootmoed te stellen, en niet de neerslachtigheid. Dat is echter geen wetenschappelijke benadering die gesteund is op de eerste oorzaken, maar een verklaring vanuit de kenmerken of de gevolgen van die gemoedstoestanden: hoogmoed wordt dan gezien als verwaande zelfingenomenheid, overdreven zucht naar erkenning en roem, naar praal en pracht, naar snoeverij en opscheppen over de eigen daden en de eigen kwaliteiten, terwijl men over de anderen niets dan kwaad denkt en zegt, hoewel die niet zelden in uitmuntendheid de hoogmoedige persoon zelf sterk overtreffen; het is ook typisch dat men dan boven zijn stand gaat leven en zich al de parafernalia aanschaft waarvan men denkt dat die verbonden zijn met die hogere stand en zich zo veeleer de lachlust op de hals haalt van zijn meerderen dan hun respect te verdienen. De terneergeslagen persoon is dan integendeel iemand die gemakkelijk bloost en onmiddellijk klaar staat om zijn eigen ontoereikendheid en gebreken te bekennen en de kwaliteiten van anderen, die men als onbereikbaar beschouwt, buitenmatig te roemen; zo iemand gedraagt zich onopvallend, bescheiden, deemoedig en vermijdt alle uiterlijk vertoon. Er is echter een verschil, merkt Spinoza op, tussen enerzijds hoogmoed en terneergeslagenheid, die min of meer terechte beoordelingen kunnen zijn van de eigen vermogens en kwaliteiten, en anderzijds de pathologische overmoed en roemzucht en de even ziekelijke neerslachtigheid of depressie.
Spinoza meent dat die overdreven zelfoverschatting en zelfonderschatting niet vaak voorkomen. Ze zijn inderdaad als autodestructieve gemoedstoestanden strijdig met het streven naar zelfbehoud en dat zal ervoor zorgen dat er zich een tegengestelde reactie voordoet. En dus zullen in de grond roemzuchtige en nijdige mensen zich niet zelden voordoen als het meest bescheiden en terneergeslagen. Een nauwkeuriger analyse of een krachtiger veroordeling van de zogenaamde christelijke deugd van ootmoedige en nederige bescheidenheid is nauwelijks denkbaar: achter die valse bescheidenheid en uitdagende nederigheid schuilt niets anders dan verwerpelijke hoogmoed en hatelijke nijd.
Definitie 29. Overdreven zelftevredenheid leidt tot hoogmoed en op dezelfde manier leidt terneergeslagenheid tot neerslachtigheid. Het is de gemoedstoestand waarbij men uit droefheid over zichzelf een minder gedacht heeft dan gerechtvaardigd is.Spinoza wijst erop dat men veeleer gewoon is om tegenover de hoogmoed de terneergeslagenheid of ootmoed te stellen, en niet de neerslachtigheid. Dat is echter geen wetenschappelijke benadering die gesteund is op de eerste oorzaken, maar een verklaring vanuit de kenmerken of de gevolgen van die gemoedstoestanden: hoogmoed wordt dan gezien als verwaande zelfingenomenheid, overdreven zucht naar erkenning en roem, naar praal en pracht, naar snoeverij en opscheppen over de eigen daden en de eigen kwaliteiten, terwijl men over de anderen niets dan kwaad denkt en zegt, hoewel die niet zelden in uitmuntendheid de hoogmoedige persoon zelf sterk overtreffen; het is ook typisch dat men dan boven zijn stand gaat leven en zich al de parafernalia aanschaft waarvan men denkt dat die verbonden zijn met die hogere stand en zich zo veeleer de lachlust op de hals haalt van zijn meerderen dan hun respect te verdienen. De terneergeslagen persoon is dan integendeel iemand die gemakkelijk bloost en onmiddellijk klaar staat om zijn eigen ontoereikendheid en gebreken te bekennen en de kwaliteiten van anderen, die men als onbereikbaar beschouwt, buitenmatig te roemen; zo iemand gedraagt zich onopvallend, bescheiden, deemoedig en vermijdt alle uiterlijk vertoon. Er is echter een verschil, merkt Spinoza op, tussen enerzijds hoogmoed en terneergeslagenheid, die min of meer terechte beoordelingen kunnen zijn van de eigen vermogens en kwaliteiten, en anderzijds de pathologische overmoed en roemzucht en de even ziekelijke neerslachtigheid of depressie.
Spinoza meent dat die overdreven zelfoverschatting en zelfonderschatting niet vaak voorkomen. Ze zijn inderdaad als autodestructieve gemoedstoestanden strijdig met het streven naar zelfbehoud en dat zal ervoor zorgen dat er zich een tegengestelde reactie voordoet. En dus zullen in de grond roemzuchtige en nijdige mensen zich niet zelden voordoen als het meest bescheiden en terneergeslagen. Een nauwkeuriger analyse of een krachtiger veroordeling van de zogenaamde christelijke deugd van ootmoedige en nederige bescheidenheid is nauwelijks denkbaar: achter die valse bescheidenheid en uitdagende nederigheid schuilt niets anders dan verwerpelijke hoogmoed en hatelijke nijd.