Vertaling
Definitie 3. Ik versta onder substantie iets dat in zichzelf is en dat men middels zichzelf begrijpt, i.e. iets waarvan het concept geen concept van iets anders behoeft waardoor het gevormd zou moeten worden.
Definitie 3. Ik versta onder substantie iets dat in zichzelf is en dat men middels zichzelf begrijpt, i.e. iets waarvan het concept geen concept van iets anders behoeft waardoor het gevormd zou moeten worden.
Latijnse tekst
III. Per substantiam intelligo id quod in se est et per se concipitur hoc est id cujus conceptus non indiget conceptu alterius rei a quo formari debeat.
III. Per substantiam intelligo id quod in se est et per se concipitur hoc est id cujus conceptus non indiget conceptu alterius rei a quo formari debeat.
Toelichting
Vanaf de eerste bladzijde van de Ethica brengt Spinoza een betekenisvolle combinatie van begrippen ter sprake: zijn en begrepen worden (esse, concipi).
Wanneer wij de zaken om ons heen bekijken in hun veelvuldigheid en hun verscheidenheid, treft ons in de eerste plaats dat elke zaak verschilt van een andere, enerzijds doordat het gewoon iets anders is, iets dat afzonderlijk bestaat, naast mezelf en naast andere zaken; zelfs als twee zaken in alle aspecten op elkaar lijken, is het ene identieke exemplaar toch iets anders dan al de andere, niet omdat er toch altijd minimale verschillen zijn, maar omdat het ene het andere niet is. Anderzijds verschillen de zaken van elkaar door hun kenmerken: hun afmetingen, hun kleur, geur, textuur, gewicht, hun functie, hun zeldzaamheid en hun waarde enzovoort. Wij ervaren de wereld dus in eerste instantie als bestaande uit zaken die verschillend zijn.
Zaken zijn echter niet alleen verschillend, ze zijn ook gelijkend; ze zijn niet alleen afzonderlijk, ze kunnen ook deel uitmaken van iets anders en daarmee een eenheid vormen.
De vraag is nu of de zaken, alle zaken, echt verschillend zijn, of slechts verschillende vormen zijn van hetzelfde.
Het is duidelijk dat ‘mens’ een bepaalde levensvorm is, waarvan er nu zeven miljard exemplaren leven en waarvan er alles samen wellicht al meer dan honderd miljard exemplaren geleefd hebben. Geen twee daarvan waren identiek. En zo is het met ongeveer alle zaken. Zijn alle zaken van één soort gemaakt van hetzelfde materiaal? Dat ligt voor de hand. Maar er zijn ook andere zaken die van hetzelfde materiaal gemaakt zijn: dieren en mensen zijn van hetzelfde materiaal gemaakt, en toch verschillen ze. Als we verder gaan zoeken naar het materiaal waaruit de zaken gemaakt zijn, komen we bij de kleinste subatomaire deeltjes en stellen we vast dat alles uit dergelijke deeltjes of partikels bestaat, in een of andere combinatie. Het hele materiële universum bestaat dus uit identieke partikels, de verschillen zijn enkel veroorzaakt door het aantal en de combinatie van die partikels.
Maar er zijn ook niet-materiële zaken. Die bestaan niet uit partikels, maar wij vinden toch dat ze bestaan. Het zijn ideeën, gedachte-inhouden, betekenissen, zoals wat er bij jou opkomt als je dit aan het lezen bent. Zeker, aan die gedachte-inhoud beantwoordt de materiële activiteit van de hersenen van een levend wezen, maar die chemische en elektromagnetische activiteit is toch iets anders dan de betekenis die ze veroorzaakt bij dat levend wezen. We besluiten dat er dus niet-materiële ‘zaken’ zijn en dat die uiterst belangrijk zijn voor ons. Ze zorgen ervoor dat wij ons bewust zijn van onszelf en van onze omgeving en zo beter in staat zijn om te overleven en te floreren.
Is er nu een gemeenschappelijk kenmerk tussen het materiële en het niet-materiële? Vooreerst stellen we vast dat de twee onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn. Er is geen betekenis zonder activiteit van hersenen. Een woord in een boek is zinloos als niemand het leest. Het is dus veeleer zo dat het niet gaat om twee verschillende zaken, de ene materieel en de andere niet-materieel, wat dat ook moge zijn. Het gaat steeds om één enkele zaak. Het denken gebeurt met materiële hersenen en in een materiële wereld, maar het heeft een ander aspect dan enkel het materiële, namelijk de betekenis die het heeft voor de denkende persoon.
Er is echter nog een tweede manier om die vraag te beantwoorden. Het materiële en het niet-materiële hebben dit gemeen dat ze er allebei zijn, in tegenstelling met niet-zijn. Wat dat zijn is, valt nog te bezien, maar we weten zeker dat het essentieel verschilt van niet-zijn. De materiële zaken zijn er, ze zijn. En ook de niet-materiële zaken, onze gedachten of ideeën, zijn er, ze zijn eveneens. ‘Er zijn’ is dus een gemeenschappelijk kenmerk. Al de zaken, van welke soort ook, zijn. Al wat is, heeft het gemeenschappelijk kenmerk dat het er is. We kunnen daarvoor een naam gebruiken: het heelal, het al, het universum, de wereld. Die woorden hebben echter elk een connotatie, een bijbetekenis. Ze duiden bijvoorbeeld veeleer al het materiële aan, zonder het niet-materiële te vermelden. Vandaar dat men een ander woord is gaan gebruiken, namelijk substantie. Etymologisch duidt dat op datgene wat aanwezig is onder al het andere, dat wat overblijft als al het niet-essentiële wordt weggelaten. (De) Substantie is dan al wat is, op welke manier ook, al wat als laatste (of eerste) kenmerk heeft dat het er is, dat het is. Men kan het ook zo formuleren: het Zijn Is. En al wat is, is een manier waarop het zijn is.
Het is evident dat er maar één substantie is: ‘er zijn’ is een fundamenteel kenmerk: ofwel is iets, of wel is het niet. Al wat is, heeft hetzelfde kenmerk, namelijk dat het er is, hoe dan ook. Het Zijn is dus één, het omvat al wat is. En daarvan kan men uiteraard geen twee exemplaren hebben. Dat betekent dat alles wat er is tot die ene substantie behoort en dat er inderdaad geen twee substanties kunnen zijn.
Als men dan gaat beschrijven wat er allemaal is, moet dat passen in dat ene concept van een enige substantie. Als men iets zou ontdekken of verzinnen dat er niet in past, dat er grondig van verschilt, zou dat in tegenspraak zijn met de definitie: het zou dan immers niet het kenmerk hebben van het ‘er zijn’ en er dus niet zijn, en dus is het niets, terwijl het toch iets is. Dat is absurd.
Dit is een essentiële gedachte in de filosofie van Spinoza. In tegenstelling tot zijn tijdgenoten was hij van oordeel dat het universum, of al wat is, één is. Alles hoort thuis in één geheel, al wat is, is er op dezelfde manier; er zijn dus geen twee verschillende werelden, die van het materiële en die van het niet-materiële of het geestelijke. Dat zijn integendeel twee aspecten van de ene substantie. Al wat is, heeft een materiële dimensie en een niet-materiële dimensie. Alles is (esse), en alles kan gedacht worden (concipi). Aan elke zaak hangt een idee vast, elk idee is een idee van iets. Dat is een radicale ommekeer van de middeleeuwse, christelijke manier van denken. Die gaat immers uit van een veelheid van verschillende substanties, met God in de hoogste categorie en de dode materie in de laagste; de mens is een bijzondere categorie, duidelijk onderscheiden van de dieren. En er zijn niet-materiële wezens zoals engelen en duivels en heiligen en zielen (op verschillende plaatsen: op aarde, in de hemel, in de hel, in het vagevuur of in een soort wachtruimte) enzovoort. Dat is een ingewikkelde toestand waarmee Spinoza definitief afrekent. Er is slechts één substantie waartoe alles behoort wat is, het zijn is werkelijk een gemeenschappelijk kenmerk. Dat zijn kan op oneindig veel manieren en in oneindig veel exemplaren, het is een voortdurende verandering van het basismateriaal in steeds nieuwe vormen, zowel materieel als in ideeën, waarbij aan de substantie substantieel niets verandert, omdat ze oneindig is en steeds alle oneindig vele en oneindig verschillende mogelijkheden van het zijn bevat.
De substantie is dus iets dat volledig autonoom is: ze bestaat of is in zichzelf, er is niets anders nodig voor haar bestaan en ze bestaat ook niet in iets anders buiten haar, want dat is er niet. Er is ook geen ander concept nodig om haar te begrijpen: er te zijn, of ‘zijn’ is haar essentie; ze wordt dus per se begrepen, door middel of aan de hand van zichzelf, men begrijpt haar door haar essentie zelf.
Deze gedachten zijn bepalend voor de hele filosofie van Spinoza en de gevolgen ervan zijn immens. Maar daarover later meer.
Vanaf de eerste bladzijde van de Ethica brengt Spinoza een betekenisvolle combinatie van begrippen ter sprake: zijn en begrepen worden (esse, concipi).
Wanneer wij de zaken om ons heen bekijken in hun veelvuldigheid en hun verscheidenheid, treft ons in de eerste plaats dat elke zaak verschilt van een andere, enerzijds doordat het gewoon iets anders is, iets dat afzonderlijk bestaat, naast mezelf en naast andere zaken; zelfs als twee zaken in alle aspecten op elkaar lijken, is het ene identieke exemplaar toch iets anders dan al de andere, niet omdat er toch altijd minimale verschillen zijn, maar omdat het ene het andere niet is. Anderzijds verschillen de zaken van elkaar door hun kenmerken: hun afmetingen, hun kleur, geur, textuur, gewicht, hun functie, hun zeldzaamheid en hun waarde enzovoort. Wij ervaren de wereld dus in eerste instantie als bestaande uit zaken die verschillend zijn.
Zaken zijn echter niet alleen verschillend, ze zijn ook gelijkend; ze zijn niet alleen afzonderlijk, ze kunnen ook deel uitmaken van iets anders en daarmee een eenheid vormen.
De vraag is nu of de zaken, alle zaken, echt verschillend zijn, of slechts verschillende vormen zijn van hetzelfde.
Het is duidelijk dat ‘mens’ een bepaalde levensvorm is, waarvan er nu zeven miljard exemplaren leven en waarvan er alles samen wellicht al meer dan honderd miljard exemplaren geleefd hebben. Geen twee daarvan waren identiek. En zo is het met ongeveer alle zaken. Zijn alle zaken van één soort gemaakt van hetzelfde materiaal? Dat ligt voor de hand. Maar er zijn ook andere zaken die van hetzelfde materiaal gemaakt zijn: dieren en mensen zijn van hetzelfde materiaal gemaakt, en toch verschillen ze. Als we verder gaan zoeken naar het materiaal waaruit de zaken gemaakt zijn, komen we bij de kleinste subatomaire deeltjes en stellen we vast dat alles uit dergelijke deeltjes of partikels bestaat, in een of andere combinatie. Het hele materiële universum bestaat dus uit identieke partikels, de verschillen zijn enkel veroorzaakt door het aantal en de combinatie van die partikels.
Maar er zijn ook niet-materiële zaken. Die bestaan niet uit partikels, maar wij vinden toch dat ze bestaan. Het zijn ideeën, gedachte-inhouden, betekenissen, zoals wat er bij jou opkomt als je dit aan het lezen bent. Zeker, aan die gedachte-inhoud beantwoordt de materiële activiteit van de hersenen van een levend wezen, maar die chemische en elektromagnetische activiteit is toch iets anders dan de betekenis die ze veroorzaakt bij dat levend wezen. We besluiten dat er dus niet-materiële ‘zaken’ zijn en dat die uiterst belangrijk zijn voor ons. Ze zorgen ervoor dat wij ons bewust zijn van onszelf en van onze omgeving en zo beter in staat zijn om te overleven en te floreren.
Is er nu een gemeenschappelijk kenmerk tussen het materiële en het niet-materiële? Vooreerst stellen we vast dat de twee onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn. Er is geen betekenis zonder activiteit van hersenen. Een woord in een boek is zinloos als niemand het leest. Het is dus veeleer zo dat het niet gaat om twee verschillende zaken, de ene materieel en de andere niet-materieel, wat dat ook moge zijn. Het gaat steeds om één enkele zaak. Het denken gebeurt met materiële hersenen en in een materiële wereld, maar het heeft een ander aspect dan enkel het materiële, namelijk de betekenis die het heeft voor de denkende persoon.
Er is echter nog een tweede manier om die vraag te beantwoorden. Het materiële en het niet-materiële hebben dit gemeen dat ze er allebei zijn, in tegenstelling met niet-zijn. Wat dat zijn is, valt nog te bezien, maar we weten zeker dat het essentieel verschilt van niet-zijn. De materiële zaken zijn er, ze zijn. En ook de niet-materiële zaken, onze gedachten of ideeën, zijn er, ze zijn eveneens. ‘Er zijn’ is dus een gemeenschappelijk kenmerk. Al de zaken, van welke soort ook, zijn. Al wat is, heeft het gemeenschappelijk kenmerk dat het er is. We kunnen daarvoor een naam gebruiken: het heelal, het al, het universum, de wereld. Die woorden hebben echter elk een connotatie, een bijbetekenis. Ze duiden bijvoorbeeld veeleer al het materiële aan, zonder het niet-materiële te vermelden. Vandaar dat men een ander woord is gaan gebruiken, namelijk substantie. Etymologisch duidt dat op datgene wat aanwezig is onder al het andere, dat wat overblijft als al het niet-essentiële wordt weggelaten. (De) Substantie is dan al wat is, op welke manier ook, al wat als laatste (of eerste) kenmerk heeft dat het er is, dat het is. Men kan het ook zo formuleren: het Zijn Is. En al wat is, is een manier waarop het zijn is.
Het is evident dat er maar één substantie is: ‘er zijn’ is een fundamenteel kenmerk: ofwel is iets, of wel is het niet. Al wat is, heeft hetzelfde kenmerk, namelijk dat het er is, hoe dan ook. Het Zijn is dus één, het omvat al wat is. En daarvan kan men uiteraard geen twee exemplaren hebben. Dat betekent dat alles wat er is tot die ene substantie behoort en dat er inderdaad geen twee substanties kunnen zijn.
Als men dan gaat beschrijven wat er allemaal is, moet dat passen in dat ene concept van een enige substantie. Als men iets zou ontdekken of verzinnen dat er niet in past, dat er grondig van verschilt, zou dat in tegenspraak zijn met de definitie: het zou dan immers niet het kenmerk hebben van het ‘er zijn’ en er dus niet zijn, en dus is het niets, terwijl het toch iets is. Dat is absurd.
Dit is een essentiële gedachte in de filosofie van Spinoza. In tegenstelling tot zijn tijdgenoten was hij van oordeel dat het universum, of al wat is, één is. Alles hoort thuis in één geheel, al wat is, is er op dezelfde manier; er zijn dus geen twee verschillende werelden, die van het materiële en die van het niet-materiële of het geestelijke. Dat zijn integendeel twee aspecten van de ene substantie. Al wat is, heeft een materiële dimensie en een niet-materiële dimensie. Alles is (esse), en alles kan gedacht worden (concipi). Aan elke zaak hangt een idee vast, elk idee is een idee van iets. Dat is een radicale ommekeer van de middeleeuwse, christelijke manier van denken. Die gaat immers uit van een veelheid van verschillende substanties, met God in de hoogste categorie en de dode materie in de laagste; de mens is een bijzondere categorie, duidelijk onderscheiden van de dieren. En er zijn niet-materiële wezens zoals engelen en duivels en heiligen en zielen (op verschillende plaatsen: op aarde, in de hemel, in de hel, in het vagevuur of in een soort wachtruimte) enzovoort. Dat is een ingewikkelde toestand waarmee Spinoza definitief afrekent. Er is slechts één substantie waartoe alles behoort wat is, het zijn is werkelijk een gemeenschappelijk kenmerk. Dat zijn kan op oneindig veel manieren en in oneindig veel exemplaren, het is een voortdurende verandering van het basismateriaal in steeds nieuwe vormen, zowel materieel als in ideeën, waarbij aan de substantie substantieel niets verandert, omdat ze oneindig is en steeds alle oneindig vele en oneindig verschillende mogelijkheden van het zijn bevat.
De substantie is dus iets dat volledig autonoom is: ze bestaat of is in zichzelf, er is niets anders nodig voor haar bestaan en ze bestaat ook niet in iets anders buiten haar, want dat is er niet. Er is ook geen ander concept nodig om haar te begrijpen: er te zijn, of ‘zijn’ is haar essentie; ze wordt dus per se begrepen, door middel of aan de hand van zichzelf, men begrijpt haar door haar essentie zelf.
Deze gedachten zijn bepalend voor de hele filosofie van Spinoza en de gevolgen ervan zijn immens. Maar daarover later meer.