Vertaling
Caput 32. De menselijke macht is echter heel beperkt en wordt door de macht van de externe zaken oneindig overtroffen; en dus hebben wij geen absolute macht om de zaken die buiten ons zijn voor ons gebruik aan te passen. Nochtans zouden wij wat ons overkomt en ingaat tegen wat het principe van ons eigen belang vereist, gelijkmoedig dragen, wanneer wij ons ervan bewust zijn dat wij ons van onze taak gekweten hebben en dat de macht waarover wij beschikken niet zover kan reiken dat wij dat zouden kunnen vermijden, en dat wij een deel zijn van de hele natuur, waarvan we de ordening volgen. Als we dat helder en distinctief inzien, zal dat deel van ons dat door het begrijpen wordt gedefinieerd, i.e. het beste deel van onszelf, daarin voorzeker berusten en ernaar streven in die tevredenheid te volharden. Want in zover we begrijpen, kunnen we niets anders nastreven dan wat noodzakelijk is en absoluut gezien in niets anders berusten dan in wat waar is. En dus in zover we dit begrijpen zoals het hoort, komt de conatus van het beste deel van onszelf overeen met de ordening van de hele natuur.
Caput 32. De menselijke macht is echter heel beperkt en wordt door de macht van de externe zaken oneindig overtroffen; en dus hebben wij geen absolute macht om de zaken die buiten ons zijn voor ons gebruik aan te passen. Nochtans zouden wij wat ons overkomt en ingaat tegen wat het principe van ons eigen belang vereist, gelijkmoedig dragen, wanneer wij ons ervan bewust zijn dat wij ons van onze taak gekweten hebben en dat de macht waarover wij beschikken niet zover kan reiken dat wij dat zouden kunnen vermijden, en dat wij een deel zijn van de hele natuur, waarvan we de ordening volgen. Als we dat helder en distinctief inzien, zal dat deel van ons dat door het begrijpen wordt gedefinieerd, i.e. het beste deel van onszelf, daarin voorzeker berusten en ernaar streven in die tevredenheid te volharden. Want in zover we begrijpen, kunnen we niets anders nastreven dan wat noodzakelijk is en absoluut gezien in niets anders berusten dan in wat waar is. En dus in zover we dit begrijpen zoals het hoort, komt de conatus van het beste deel van onszelf overeen met de ordening van de hele natuur.
Latijnse tekst
CAPUT XXXII: Sed humana potentia admodum limitata est et a potentia causarum externarum infinite superatur atque adeo potestatem absolutam non habemus res quæ extra nos sunt, ad nostrum usum aptandi. Attamen ea quæ nobis eveniunt contra id quod nostræ utilitatis ratio postulat æquo animo feremus si conscii simus nos functos nostro officio fuisse et potentiam quam habemus non potuisse se eo usque extendere ut eadem vitare possemus nosque partem totius naturæ esse cujus ordinem sequimur. Quod si clare et distincte intelligamus, pars illa nostri quæ intelligentia definitur hoc est pars melior nostri, in eo plane acquiescet et in ea acquiescentia perseverare conabitur. Nam quatenus intelligimus nihil appetere nisi id quod necessarium est nec absolute nisi in veris acquiescere possumus adeoque quatenus hæc recte intelligimus eatenus conatus melioris partis nostri cum ordine totius naturæ convenit.
Finis quartæ partis
CAPUT XXXII: Sed humana potentia admodum limitata est et a potentia causarum externarum infinite superatur atque adeo potestatem absolutam non habemus res quæ extra nos sunt, ad nostrum usum aptandi. Attamen ea quæ nobis eveniunt contra id quod nostræ utilitatis ratio postulat æquo animo feremus si conscii simus nos functos nostro officio fuisse et potentiam quam habemus non potuisse se eo usque extendere ut eadem vitare possemus nosque partem totius naturæ esse cujus ordinem sequimur. Quod si clare et distincte intelligamus, pars illa nostri quæ intelligentia definitur hoc est pars melior nostri, in eo plane acquiescet et in ea acquiescentia perseverare conabitur. Nam quatenus intelligimus nihil appetere nisi id quod necessarium est nec absolute nisi in veris acquiescere possumus adeoque quatenus hæc recte intelligimus eatenus conatus melioris partis nostri cum ordine totius naturæ convenit.
Finis quartæ partis
Toelichting
In het geheel van het universum is de mensheid een nietig verschijnsel en zelfs hier op aarde overtreffen de natuurkrachten onze krachten in aanzienlijke mate. Wij kunnen, zeker wanneer wij samenwerken en gebruik maken van onze intelligentie, onze omgeving zo aanpassen aan onze behoeften dat wij maximaal floreren. Dat is in onze technologische maatschappij nog veel meer het geval dan 350 jaar geleden, toen de mensheid en elk individu in het bijzonder nog veel meer afhankelijk was van de natuurkrachten. Er zijn dus onvermijdelijk zaken die ons overkomen zonder dat wij daar iets kunnen aan doen en die niet nuttig zijn voor ons en zelfs strijdig met ons zelfbehoud. Wij kunnen ons daarover beklagen of er opstandig door worden. Maar als wij inzien dat wij inderdaad niet door ons roekeloos gedrag of onachtzaamheid zelf verantwoordelijk zijn voor onze tegenslagen maar alles gedaan hebben wat nodig was voor ons zelfbehoud, en beseffen dat er inderdaad onvoorzienbare gebeurtenissen zijn op ons levenspad en dat wij zelfs met de meest moderne hulpmiddelen niet in staat zijn om alle onheil af te wenden, en er steeds blijven aan denken dat wij deel uitmaken van een universum en onderworpen zijn aan de natuurwetten, dan zijn wij ook in staat om het onvermijdelijke welgemoed te aanvaarden en er het beste van te maken. Met ons gemoed zijn we in staat om de goede en de minder goede kanten onze condition humaine in te zien. ‘Het beste deel van onszelf’, zoals Spinoza het noemt, namelijk ons begrijpen, ons inzicht, ons gebruik van de rede, laat ons toe in alle omstandigheden, ook de meest verontrustende en smartelijke, onze gemoedsrust te bewaren of, wanneer die toch geschokt wordt door de ernst van de feiten, zoveel mogelijk te proberen om die tevredenheid met onszelf en ons lot te herwinnen en te bestendigen. Ons helder en distinctief begrijpen toont ons feilloos aan wat noodzakelijk is en wat we daarom moeten nastreven. Onze gemoedsrust is geen kunstmatige of palliatieve zelfdiscipline die ons blind maakt voor de feiten, maar een aanvaarding van wat waar en onvermijdelijk is. Door onze conatus, ons streven naar zelfbehoud te laten leiden door een correct inzicht in onze plaats in de natuur, kunnen wij ons inpassen in de natuurlijke ordening van het universum.
In het geheel van het universum is de mensheid een nietig verschijnsel en zelfs hier op aarde overtreffen de natuurkrachten onze krachten in aanzienlijke mate. Wij kunnen, zeker wanneer wij samenwerken en gebruik maken van onze intelligentie, onze omgeving zo aanpassen aan onze behoeften dat wij maximaal floreren. Dat is in onze technologische maatschappij nog veel meer het geval dan 350 jaar geleden, toen de mensheid en elk individu in het bijzonder nog veel meer afhankelijk was van de natuurkrachten. Er zijn dus onvermijdelijk zaken die ons overkomen zonder dat wij daar iets kunnen aan doen en die niet nuttig zijn voor ons en zelfs strijdig met ons zelfbehoud. Wij kunnen ons daarover beklagen of er opstandig door worden. Maar als wij inzien dat wij inderdaad niet door ons roekeloos gedrag of onachtzaamheid zelf verantwoordelijk zijn voor onze tegenslagen maar alles gedaan hebben wat nodig was voor ons zelfbehoud, en beseffen dat er inderdaad onvoorzienbare gebeurtenissen zijn op ons levenspad en dat wij zelfs met de meest moderne hulpmiddelen niet in staat zijn om alle onheil af te wenden, en er steeds blijven aan denken dat wij deel uitmaken van een universum en onderworpen zijn aan de natuurwetten, dan zijn wij ook in staat om het onvermijdelijke welgemoed te aanvaarden en er het beste van te maken. Met ons gemoed zijn we in staat om de goede en de minder goede kanten onze condition humaine in te zien. ‘Het beste deel van onszelf’, zoals Spinoza het noemt, namelijk ons begrijpen, ons inzicht, ons gebruik van de rede, laat ons toe in alle omstandigheden, ook de meest verontrustende en smartelijke, onze gemoedsrust te bewaren of, wanneer die toch geschokt wordt door de ernst van de feiten, zoveel mogelijk te proberen om die tevredenheid met onszelf en ons lot te herwinnen en te bestendigen. Ons helder en distinctief begrijpen toont ons feilloos aan wat noodzakelijk is en wat we daarom moeten nastreven. Onze gemoedsrust is geen kunstmatige of palliatieve zelfdiscipline die ons blind maakt voor de feiten, maar een aanvaarding van wat waar en onvermijdelijk is. Door onze conatus, ons streven naar zelfbehoud te laten leiden door een correct inzicht in onze plaats in de natuur, kunnen wij ons inpassen in de natuurlijke ordening van het universum.