Derde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Definitie 30. Trots is blijdschap gepaard aan het idee van een van onze acties waarvan wij ons inbeelden dat de anderen die loven.
Definitie 30. Trots is blijdschap gepaard aan het idee van een van onze acties waarvan wij ons inbeelden dat de anderen die loven.
Latijnse tekst
XXX. Gloria est lætitia concomitante idea alicujus nostræ actionis quam alios laudare imaginamur.
XXX. Gloria est lætitia concomitante idea alicujus nostræ actionis quam alios laudare imaginamur.
Toelichting
Definitie 30 en 31. Trots en schaamte hebben alles te maken met hoe wij ons de reactie voorstellen van anderen op wat wij doen. Wanneer wij geloven dat anderen ons prijzen, zijn we verblijd en wanneer we integendeel van oordeel zijn dat zij ons laken om wat we deden, zijn we bedroefd. Het gaat dus niet zozeer om wat de anderen zeggen of doen, maar om wat wij denken dat ze zeggen of doen in reactie op ons gedrag. Het betreft hier immers nog steeds gemoedstoestanden waarvan wij zelf de oorzaak zijn, en niet anderen. De oorzaak van onze blijdschap is onze al dan niet accurate inschatting van wat anderen zullen denken en gedacht hebben van ons. Wanneer wij menen dat men ons zal prijzen of al geprezen heeft, zullen wij trots zijn op onze daden en dus zelf de oorzaak zijn van onze blijheid. In het andere geval zullen wij schaamte voelen en daardoor overgaan naar een toestand van mindere volmaaktheid en dus bedroefd zijn.
Spinoza maakt dan een onderscheid tussen schaamte (pudor) en beschaamdheid (verecundia): schaamte is de gemoedstoestand van de persoon die zich over iets schaamt. Beschaamdheid is iets anders: het is een houding van overdreven vreesachtigheid of timiditeit waardoor men uit vrees voor schaamte of om beschaamd te worden, nalaat iets te doen waarover men meent dat men zich moet schamen, of waarvan men denkt dat anderen ons daarvoor zouden laken. En dus contrasteert men beschaamdheid met onbeschaamdheid, maar Spinoza zal later uitleggen dat die niet als een gemoedstoestand kan beschouwd worden. Het is niet omdat beschaamdheid en onbeschaamdheid in de taal elkaars tegengestelde zijn, dat zij dat ook werkelijk zijn: de taal is gesteund op wat gebruikelijk is, wat de gewoonte geworden is, niet op een accurate wetenschappelijke analyse van gemoedstoestanden, dat heeft Spinoza al eerder duidelijk gemaakt.
Daarmee is een einde gekomen aan de opsomming van de definities van de gemoedstoestanden van blijdschap en droefheid, zowel met anderen als met onszelf als oorzaak. De volgende reeks van definities betreft gemoedstoestanden van begeerte.
Definitie 30 en 31. Trots en schaamte hebben alles te maken met hoe wij ons de reactie voorstellen van anderen op wat wij doen. Wanneer wij geloven dat anderen ons prijzen, zijn we verblijd en wanneer we integendeel van oordeel zijn dat zij ons laken om wat we deden, zijn we bedroefd. Het gaat dus niet zozeer om wat de anderen zeggen of doen, maar om wat wij denken dat ze zeggen of doen in reactie op ons gedrag. Het betreft hier immers nog steeds gemoedstoestanden waarvan wij zelf de oorzaak zijn, en niet anderen. De oorzaak van onze blijdschap is onze al dan niet accurate inschatting van wat anderen zullen denken en gedacht hebben van ons. Wanneer wij menen dat men ons zal prijzen of al geprezen heeft, zullen wij trots zijn op onze daden en dus zelf de oorzaak zijn van onze blijheid. In het andere geval zullen wij schaamte voelen en daardoor overgaan naar een toestand van mindere volmaaktheid en dus bedroefd zijn.
Spinoza maakt dan een onderscheid tussen schaamte (pudor) en beschaamdheid (verecundia): schaamte is de gemoedstoestand van de persoon die zich over iets schaamt. Beschaamdheid is iets anders: het is een houding van overdreven vreesachtigheid of timiditeit waardoor men uit vrees voor schaamte of om beschaamd te worden, nalaat iets te doen waarover men meent dat men zich moet schamen, of waarvan men denkt dat anderen ons daarvoor zouden laken. En dus contrasteert men beschaamdheid met onbeschaamdheid, maar Spinoza zal later uitleggen dat die niet als een gemoedstoestand kan beschouwd worden. Het is niet omdat beschaamdheid en onbeschaamdheid in de taal elkaars tegengestelde zijn, dat zij dat ook werkelijk zijn: de taal is gesteund op wat gebruikelijk is, wat de gewoonte geworden is, niet op een accurate wetenschappelijke analyse van gemoedstoestanden, dat heeft Spinoza al eerder duidelijk gemaakt.
Daarmee is een einde gekomen aan de opsomming van de definities van de gemoedstoestanden van blijdschap en droefheid, zowel met anderen als met onszelf als oorzaak. De volgende reeks van definities betreft gemoedstoestanden van begeerte.