Derde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Definitie 13. Vrees is onstandvastige droefheid ontstaan uit het idee van iets in de toekomst of het verleden, waarvan we het gebeuren enigerwijze betwijfelen. Zie daarover 3p18s2.
Uitleg: uit deze definities volgt dat er geen hoop is zonder vrees, noch vrees zonder hoop. Immers, als men op hoop leeft en twijfelt dat iets gaat gebeuren, wordt men verondersteld zich iets in te beelden dat het bestaan uitsluit van dat toekomstig iets; en dus zal men in zover bedroefd zijn (volgens 3p19) en dientengevolge zal men zolang men op hoop leeft in vrees leven of het gaat gebeuren. Maar als men integendeel bevreesd is, i.e. betwijfelt of iets dat men haat wel gebeurt, beeldt men zich eveneens iets in dat het bestaan daarvan uitsluit; en dus (volgens 3p20) zal men verblijd zijn en dientengevolge in zover hopen dat het niet gebeurt.
Definitie 13. Vrees is onstandvastige droefheid ontstaan uit het idee van iets in de toekomst of het verleden, waarvan we het gebeuren enigerwijze betwijfelen. Zie daarover 3p18s2.
Uitleg: uit deze definities volgt dat er geen hoop is zonder vrees, noch vrees zonder hoop. Immers, als men op hoop leeft en twijfelt dat iets gaat gebeuren, wordt men verondersteld zich iets in te beelden dat het bestaan uitsluit van dat toekomstig iets; en dus zal men in zover bedroefd zijn (volgens 3p19) en dientengevolge zal men zolang men op hoop leeft in vrees leven of het gaat gebeuren. Maar als men integendeel bevreesd is, i.e. betwijfelt of iets dat men haat wel gebeurt, beeldt men zich eveneens iets in dat het bestaan daarvan uitsluit; en dus (volgens 3p20) zal men verblijd zijn en dientengevolge in zover hopen dat het niet gebeurt.
Latijnse tekst
XIII. Metus est inconstans tristitia orta ex idea rei futuræ vel præteritæ de cujus eventu aliquatenus dubitamus. Vide de his scholium II propositionis 18 hujus.
EXPLICATIO: Ex his definitionibus sequitur non dari spem sine metu neque metum sine spe. Qui enim spe pendet et de rei eventu dubitat, is aliquid imaginari supponitur quod rei futuræ existentiam secludit atque adeo eatenus contristari (per propositionem 19 hujus) et consequenter dum spe pendet, metuere ut res eveniat. Qui autem contra in metu est hoc est de rei quam odit eventu dubitat, aliquid etiam imaginatur quod ejusdem rei existentiam secludit atque adeo (per propositionem 20 hujus) lætatur et consequenter eatenus spem habet ne eveniat.
XIII. Metus est inconstans tristitia orta ex idea rei futuræ vel præteritæ de cujus eventu aliquatenus dubitamus. Vide de his scholium II propositionis 18 hujus.
EXPLICATIO: Ex his definitionibus sequitur non dari spem sine metu neque metum sine spe. Qui enim spe pendet et de rei eventu dubitat, is aliquid imaginari supponitur quod rei futuræ existentiam secludit atque adeo eatenus contristari (per propositionem 19 hujus) et consequenter dum spe pendet, metuere ut res eveniat. Qui autem contra in metu est hoc est de rei quam odit eventu dubitat, aliquid etiam imaginatur quod ejusdem rei existentiam secludit atque adeo (per propositionem 20 hujus) lætatur et consequenter eatenus spem habet ne eveniat.
Toelichting
Definitie 12 en 13. Hoop en vrees zijn elkaars tegengestelde, maar gaan hand in hand. Het betreft telkens een gebeuren in het verleden of de toekomst waarvan we niet zeker zijn of het gebeurd is of gaat gebeuren. Wanneer we hopen, zijn we optimistisch: zonder dat we daarover enige zekerheid hebben, gaan we uit van de veronderstelling dat iets al gebeurd is of nog gaat gebeuren dat ons zal verblijden. Als we vrezen, zijn we pessimistisch: zonder dat we daarover enige zekerheid hebben, gaan we uit van de veronderstelling dat iets al gebeurd is of nog gaat gebeuren dat ons zal bedroeven. Precies omdat we niet zeker kunnen zijn, betreft het onstandvastige gemoedstoestanden, die enkel door objectieve informatie over de feiten kunnen veranderen in andere gemoedstoestanden. Hoop en vrees gaan altijd samen: wanneer we hopen dat iets gebeurt dat ons zal verblijden, speelt altijd de gedachte mee dat het ook niet kan gebeuren en die gedachte vormt een bedreiging voor de gedachte dat het wel gaat gebeuren, wat tot droefheid leidt. Wanneer we vrezen dat iets gaat gebeuren, betreft dat evident iets dat we haten, maar die gedachte die ons bedroeft, wordt onderdrukt door de gedachte dat het niet gebeurt, wat tot blijdschap leidt. Naarmate de hoop dan wel de vrees de bovenhand haalt, zal men dus verblijd of bedroefd zijn.
Definitie 12 en 13. Hoop en vrees zijn elkaars tegengestelde, maar gaan hand in hand. Het betreft telkens een gebeuren in het verleden of de toekomst waarvan we niet zeker zijn of het gebeurd is of gaat gebeuren. Wanneer we hopen, zijn we optimistisch: zonder dat we daarover enige zekerheid hebben, gaan we uit van de veronderstelling dat iets al gebeurd is of nog gaat gebeuren dat ons zal verblijden. Als we vrezen, zijn we pessimistisch: zonder dat we daarover enige zekerheid hebben, gaan we uit van de veronderstelling dat iets al gebeurd is of nog gaat gebeuren dat ons zal bedroeven. Precies omdat we niet zeker kunnen zijn, betreft het onstandvastige gemoedstoestanden, die enkel door objectieve informatie over de feiten kunnen veranderen in andere gemoedstoestanden. Hoop en vrees gaan altijd samen: wanneer we hopen dat iets gebeurt dat ons zal verblijden, speelt altijd de gedachte mee dat het ook niet kan gebeuren en die gedachte vormt een bedreiging voor de gedachte dat het wel gaat gebeuren, wat tot droefheid leidt. Wanneer we vrezen dat iets gaat gebeuren, betreft dat evident iets dat we haten, maar die gedachte die ons bedroeft, wordt onderdrukt door de gedachte dat het niet gebeurt, wat tot blijdschap leidt. Naarmate de hoop dan wel de vrees de bovenhand haalt, zal men dus verblijd of bedroefd zijn.