Derde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Definitie 6. Liefde is blijdschap gepaard aan het idee van een externe oorzaak.
Uitleg: deze definitie legt helder genoeg de essentie van de liefde uit. Maar die van auteurs die de liefde definiëren als de wil van de persoon die liefheeft om zich te verbinden met het geliefde, drukt niet de essentie uit van de liefde maar een kenmerk daarvan; en omdat de essentie van de liefde niet genoegzaam onderkend werd door deze auteurs konden ze al evenmin enig klaar concept hebben van haar kenmerk en zo komt het dat iedereen van oordeel is dat hun definitie erg obscuur is. Merk wel, wanneer ik zeg dat het kenmerk is dat de persoon die liefheeft zich wil verbinden met het geliefde, dan bedoel ik met die wil niet een instemming of een gevoelsoverweging of een vrij besluit (wij hebben immers bewezen in 2p48 dat dat een fictie is), en ook niet de begeerte om zich te verbinden met het geliefde wanneer dat afwezig is, of te volharden in zijn aanwezigheid wanneer het er wel is (men kan zich immers de liefde indenken zonder die ene of die andere begeerte). Maar onder die wil versta ik de gemoedsrust die er in de persoon die liefheeft is omwille van de aanwezigheid van het geliefde, waardoor de blijdschap van de persoon die liefheeft versterkt of althans gekoesterd wordt.
Definitie 6. Liefde is blijdschap gepaard aan het idee van een externe oorzaak.
Uitleg: deze definitie legt helder genoeg de essentie van de liefde uit. Maar die van auteurs die de liefde definiëren als de wil van de persoon die liefheeft om zich te verbinden met het geliefde, drukt niet de essentie uit van de liefde maar een kenmerk daarvan; en omdat de essentie van de liefde niet genoegzaam onderkend werd door deze auteurs konden ze al evenmin enig klaar concept hebben van haar kenmerk en zo komt het dat iedereen van oordeel is dat hun definitie erg obscuur is. Merk wel, wanneer ik zeg dat het kenmerk is dat de persoon die liefheeft zich wil verbinden met het geliefde, dan bedoel ik met die wil niet een instemming of een gevoelsoverweging of een vrij besluit (wij hebben immers bewezen in 2p48 dat dat een fictie is), en ook niet de begeerte om zich te verbinden met het geliefde wanneer dat afwezig is, of te volharden in zijn aanwezigheid wanneer het er wel is (men kan zich immers de liefde indenken zonder die ene of die andere begeerte). Maar onder die wil versta ik de gemoedsrust die er in de persoon die liefheeft is omwille van de aanwezigheid van het geliefde, waardoor de blijdschap van de persoon die liefheeft versterkt of althans gekoesterd wordt.
Latijnse tekst
VI. Amor est lætitia concomitante idea causæ externæ.
EXPLICATIO: Hæc definitio satis clare amoris essentiam explicat; illa vero auctorum qui definiunt amorem esse voluntatem amantis se jungendi rei amatæ, non amoris essentiam sed ejus proprietatem exprimit et quia amoris essentia non satis ab auctoribus perspecta fuit, ideo neque ejus proprietatis ullum clarum conceptum habere potuerunt et hinc factum ut eorum definitionem admodum obscuram esse omnes judicaverint. Verum notandum cum dico proprietatem esse in amante se voluntate jungere rei amatæ, me per voluntatem non intelligere consensum vel animi deliberationem seu liberum decretum (nam hoc fictitium esse demonstravimus propositione 48 partis II) nec etiam cupiditatem sese jungendi rei amatæ quando abest vel perseverandi in ipsius præsentia quando adest; potest namque amor absque hac aut illa cupiditate concipi sed per voluntatem me acquiescentiam intelligere quæ est in amante ob rei amatæ præsentiam a qua lætitia amantis corroboratur aut saltem fovetur.
VI. Amor est lætitia concomitante idea causæ externæ.
EXPLICATIO: Hæc definitio satis clare amoris essentiam explicat; illa vero auctorum qui definiunt amorem esse voluntatem amantis se jungendi rei amatæ, non amoris essentiam sed ejus proprietatem exprimit et quia amoris essentia non satis ab auctoribus perspecta fuit, ideo neque ejus proprietatis ullum clarum conceptum habere potuerunt et hinc factum ut eorum definitionem admodum obscuram esse omnes judicaverint. Verum notandum cum dico proprietatem esse in amante se voluntate jungere rei amatæ, me per voluntatem non intelligere consensum vel animi deliberationem seu liberum decretum (nam hoc fictitium esse demonstravimus propositione 48 partis II) nec etiam cupiditatem sese jungendi rei amatæ quando abest vel perseverandi in ipsius præsentia quando adest; potest namque amor absque hac aut illa cupiditate concipi sed per voluntatem me acquiescentiam intelligere quæ est in amante ob rei amatæ præsentiam a qua lætitia amantis corroboratur aut saltem fovetur.
Toelichting
Definitie 6. En zo zijn we gekomen bij de liefde. We hebben gezien in de stellingen dat het inderdaad gaat om de blijdschap waarvan we weten dat de oorzaak extern is. Dat is de liefde waarvan Spinoza een sluitend wetenschappelijk bewijs heeft geleverd. Anderen hebben in de liefde de drang gezien om zich te verenigen met een geliefde zaak of persoon, maar dat is veeleer een gevolg of een kenmerk van de liefde: het is omdat men blijdschap ervaart wegens een externe oorzaak dat men zich daarmee wil verenigen. Als men echter de definitie van de liefde louter descriptief op haar kenmerken bouwt, verklaart men de liefde niet uit haar eerste oorzaak en komt men tot nietszeggende of obscure definities, want men heeft dan geen oog voor de reden waarom die drang bestaat. Liefde bestaat niet in de vele manieren waarop die zich uit, zoals de reële drang of de wens om zich met de geliefde zaak of persoon te verenigen. Die wens is overigens geen ingaan op een aanbod, noch een instemming met een verlangen, noch een of toegeving aan een emotionele aandrang, noch een autonoom besluit van de vrije wil (er bestaat immers niet zoiets als een absolute vrije wil); die wens is ook niet veroorzaakt door de afwezigheid van de geliefde zaak of persoon en het is ook niet het verlangen om hun aanwezigheid te bestendigen wanneer die er is. Er is immers nog steeds sprake van liefde wanneer dat alles er niet is. Liefde moet dus wel iets anders zijn dan deze beschrijvingen die men er meestal van geeft. De neiging om zich met de geliefde zaak of persoon te verenigen heeft geen andere oorzaak en is dus niets anders dan de gemoedsrust die men ervaart in de aanwezigheid van iets of iemand die men liefheeft. Die gemoedsrust begunstigt of vermeerdert zelfs de blijdschap die men ervaart wanneer men iets of iemand liefheeft. Het is ontroerend hoe Spinoza hier de liefde definieert. Niet de onstuimige lustgevoelens van de paringsdrang, niet het wanhopig verlangen van de onthutsende verliefdheid, niet het najagen van de bevrediging van seksuele verlangens die in ons opkomen, niet het bitterzoete verdriet om de afwezigheid van de geliefde, noch de onvervulbare hoop dat het liefdesgenot eeuwig zal voortduren, maar de rustige zekerheid dat de geliefde de oorzaak is van onze eigen blijdschap.
Definitie 6. En zo zijn we gekomen bij de liefde. We hebben gezien in de stellingen dat het inderdaad gaat om de blijdschap waarvan we weten dat de oorzaak extern is. Dat is de liefde waarvan Spinoza een sluitend wetenschappelijk bewijs heeft geleverd. Anderen hebben in de liefde de drang gezien om zich te verenigen met een geliefde zaak of persoon, maar dat is veeleer een gevolg of een kenmerk van de liefde: het is omdat men blijdschap ervaart wegens een externe oorzaak dat men zich daarmee wil verenigen. Als men echter de definitie van de liefde louter descriptief op haar kenmerken bouwt, verklaart men de liefde niet uit haar eerste oorzaak en komt men tot nietszeggende of obscure definities, want men heeft dan geen oog voor de reden waarom die drang bestaat. Liefde bestaat niet in de vele manieren waarop die zich uit, zoals de reële drang of de wens om zich met de geliefde zaak of persoon te verenigen. Die wens is overigens geen ingaan op een aanbod, noch een instemming met een verlangen, noch een of toegeving aan een emotionele aandrang, noch een autonoom besluit van de vrije wil (er bestaat immers niet zoiets als een absolute vrije wil); die wens is ook niet veroorzaakt door de afwezigheid van de geliefde zaak of persoon en het is ook niet het verlangen om hun aanwezigheid te bestendigen wanneer die er is. Er is immers nog steeds sprake van liefde wanneer dat alles er niet is. Liefde moet dus wel iets anders zijn dan deze beschrijvingen die men er meestal van geeft. De neiging om zich met de geliefde zaak of persoon te verenigen heeft geen andere oorzaak en is dus niets anders dan de gemoedsrust die men ervaart in de aanwezigheid van iets of iemand die men liefheeft. Die gemoedsrust begunstigt of vermeerdert zelfs de blijdschap die men ervaart wanneer men iets of iemand liefheeft. Het is ontroerend hoe Spinoza hier de liefde definieert. Niet de onstuimige lustgevoelens van de paringsdrang, niet het wanhopig verlangen van de onthutsende verliefdheid, niet het najagen van de bevrediging van seksuele verlangens die in ons opkomen, niet het bitterzoete verdriet om de afwezigheid van de geliefde, noch de onvervulbare hoop dat het liefdesgenot eeuwig zal voortduren, maar de rustige zekerheid dat de geliefde de oorzaak is van onze eigen blijdschap.