Derde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Definitie 3. Droefheid is de overgang van de mens van een grotere naar een mindere volmaaktheid.
Uitleg: ik spreek van een overgang; de blijdschap is immers zelf niet de volmaaktheid. Want indien men met de volmaaktheid waartoe men overgaat, zou geboren worden, zou men daarvan weet hebben zonder een gemoedstoestand van blijdschap. Dat blijkt duidelijk genoeg uit de gemoedstoestand van droefheid, die daaraan tegengesteld is. Want dat droefheid bestaat in de overgang van een grotere naar een mindere volmaaktheid en niet in een mindere volmaaktheid zelf, dat kan niemand ontkennen, aangezien men niet bedroefd kan worden in zover men deelgenoot is aan een of andere volmaaktheid. Men kan evenmin zeggen dat droefheid bestaat in het derven van een grotere volmaaktheid, want derven is niets. De gemoedstoestand van droefheid is dan een activiteit, die daarom niets anders kan zijn dan de activiteit van het overgaan naar een mindere volmaaktheid, i.e. een activiteit waardoor de daadkracht van de mens verminderd of onderdrukt wordt. Zie 3p11s. Voor het overige sla ik de definities over van de uitgelatenheid, het plezier, de melancholie en de smart, omdat die allermeest betrekking hebben op het lichaam en niets anders zijn dan vormen van blijdschap of droefheid.
Definitie 3. Droefheid is de overgang van de mens van een grotere naar een mindere volmaaktheid.
Uitleg: ik spreek van een overgang; de blijdschap is immers zelf niet de volmaaktheid. Want indien men met de volmaaktheid waartoe men overgaat, zou geboren worden, zou men daarvan weet hebben zonder een gemoedstoestand van blijdschap. Dat blijkt duidelijk genoeg uit de gemoedstoestand van droefheid, die daaraan tegengesteld is. Want dat droefheid bestaat in de overgang van een grotere naar een mindere volmaaktheid en niet in een mindere volmaaktheid zelf, dat kan niemand ontkennen, aangezien men niet bedroefd kan worden in zover men deelgenoot is aan een of andere volmaaktheid. Men kan evenmin zeggen dat droefheid bestaat in het derven van een grotere volmaaktheid, want derven is niets. De gemoedstoestand van droefheid is dan een activiteit, die daarom niets anders kan zijn dan de activiteit van het overgaan naar een mindere volmaaktheid, i.e. een activiteit waardoor de daadkracht van de mens verminderd of onderdrukt wordt. Zie 3p11s. Voor het overige sla ik de definities over van de uitgelatenheid, het plezier, de melancholie en de smart, omdat die allermeest betrekking hebben op het lichaam en niets anders zijn dan vormen van blijdschap of droefheid.
Latijnse tekst
III. Tristitia est hominis transitio a majore ad minorem perfectionem.
EXPLICATIO: Dico transitionem. Nam lætitia non est ipsa perfectio. Si enim homo cum perfectione ad quam transit nasceretur, ejusdem absque lætitiæ affectu compos esset; quod clarius apparet ex tristitiæ affectu qui huic est contrarius. Nam quod tristitia in transitione ad minorem perfectionem consistit, non autem in ipsa minore perfectione, nemo negare potest quandoquidem homo eatenus contristari nequit quatenus alicujus perfectionis est particeps. Nec dicere possumus quod tristitia in privatione majoris perfectionis consistat nam privatio nihil est; tristitiæ autem affectus actus est qui propterea nullus alius esse potest quam actus transeundi ad minorem perfectionem hoc est actus quo hominis agendi potentia minuitur vel coercetur (vide scholium propositionis 11 hujus). Cæterum definitiones hilaritatis, titillationis, melancholiæ et doloris omitto quia ad corpus potissimum referuntur et non nisi lætitiæ aut tristitiæ sunt species.
III. Tristitia est hominis transitio a majore ad minorem perfectionem.
EXPLICATIO: Dico transitionem. Nam lætitia non est ipsa perfectio. Si enim homo cum perfectione ad quam transit nasceretur, ejusdem absque lætitiæ affectu compos esset; quod clarius apparet ex tristitiæ affectu qui huic est contrarius. Nam quod tristitia in transitione ad minorem perfectionem consistit, non autem in ipsa minore perfectione, nemo negare potest quandoquidem homo eatenus contristari nequit quatenus alicujus perfectionis est particeps. Nec dicere possumus quod tristitia in privatione majoris perfectionis consistat nam privatio nihil est; tristitiæ autem affectus actus est qui propterea nullus alius esse potest quam actus transeundi ad minorem perfectionem hoc est actus quo hominis agendi potentia minuitur vel coercetur (vide scholium propositionis 11 hujus). Cæterum definitiones hilaritatis, titillationis, melancholiæ et doloris omitto quia ad corpus potissimum referuntur et non nisi lætitiæ aut tristitiæ sunt species.
Toelichting
Definitie 2 en 3. De definities van blijdschap en droefheid als overgang naar een grotere of mindere volmaaktheid zijn duidelijk en vertrouwd voor wie de stellingen gelezen heeft. Spinoza herhaalt echter wat wij gezien hebben in de stellingen: het gaat wel degelijk om een overgang, een gebeuren en een verandering. Stel dat iemand geboren wordt in een toestand van volmaaktheid die men op een schaal van 1 tot 100 zou kwalificeren als 75; die persoon is dan 75% volmaakt. Daarmee gaat geen enkele blijdschap gepaard, beweert Spinoza, aangezien die persoon geen weet heeft van een andere toestand die beter of slechter is. Die 75% is een neutrale toestand voor die persoon, zoals voor een andere persoon 50% een neutrale situatie zal zijn. Dat blijkt nog duidelijker uit de droefheid. Men is immers niet bedroefd omdat men in een of andere toestand van beperkte volmaaktheid is, want elke toestand van volmaaktheid is op zich neutraal, zowel 1% als 100%. Het is pas wanneer men overgaat van 100% naar 99% dat men een verschil constateert en dat men bedroefd wordt. De droefheid is dus de overgang naar de mindere toestand van 99% en niet die toestand van 99% zelf, die op zich neutraal is voor iemand die nooit een andere gekend heeft. Men zou dan kunnen zeggen dat men in een neutrale toestand van volmaaktheid toch bedroefd is omdat men zich ervan bewust is dat men niet in een veronderstelde hogere toestand van volmaaktheid is en dat men dus die hogere toestand moet missen of ontberen. Toch niet zegt Spinoza: iets derven is op zichzelf niets; het is het niet hebben zonder dat men weet dat men iets niet heeft. Hij legt dat uitvoerig uit aan Van Blijenbergh in brief 21, §5, zie Miriam van Reijen, Brieven over het kwaad, blz. 118-9. Als men niet weet dat men iets derft, kan dat geen aanleiding zijn tot droefheid. Zie ook 3p57s: iedereen leeft gelukkig in de eigen situatie. Blijdschap of droefheid kan dus geen statische neutrale toestand van volmaaktheid zijn en moet dus wel een activiteit (actus) zijn, namelijk de overgang naar een grotere of mindere volmaaktheid.
Terloops merkt Spinoza op dat hij hier niet de definities opneemt die hij gaf van enkele toestanden zoals die bij het schaterlachen of wanneer men gekieteld wordt, of wanneer men zwartgallig is of hevige pijn lijdt; die toestanden hebben bijna uitsluitend te maken met toestanden van het lichaam alleen en zijn voor het overige niets anders dan vormen van blijdschap of droefheid.
Definitie 2 en 3. De definities van blijdschap en droefheid als overgang naar een grotere of mindere volmaaktheid zijn duidelijk en vertrouwd voor wie de stellingen gelezen heeft. Spinoza herhaalt echter wat wij gezien hebben in de stellingen: het gaat wel degelijk om een overgang, een gebeuren en een verandering. Stel dat iemand geboren wordt in een toestand van volmaaktheid die men op een schaal van 1 tot 100 zou kwalificeren als 75; die persoon is dan 75% volmaakt. Daarmee gaat geen enkele blijdschap gepaard, beweert Spinoza, aangezien die persoon geen weet heeft van een andere toestand die beter of slechter is. Die 75% is een neutrale toestand voor die persoon, zoals voor een andere persoon 50% een neutrale situatie zal zijn. Dat blijkt nog duidelijker uit de droefheid. Men is immers niet bedroefd omdat men in een of andere toestand van beperkte volmaaktheid is, want elke toestand van volmaaktheid is op zich neutraal, zowel 1% als 100%. Het is pas wanneer men overgaat van 100% naar 99% dat men een verschil constateert en dat men bedroefd wordt. De droefheid is dus de overgang naar de mindere toestand van 99% en niet die toestand van 99% zelf, die op zich neutraal is voor iemand die nooit een andere gekend heeft. Men zou dan kunnen zeggen dat men in een neutrale toestand van volmaaktheid toch bedroefd is omdat men zich ervan bewust is dat men niet in een veronderstelde hogere toestand van volmaaktheid is en dat men dus die hogere toestand moet missen of ontberen. Toch niet zegt Spinoza: iets derven is op zichzelf niets; het is het niet hebben zonder dat men weet dat men iets niet heeft. Hij legt dat uitvoerig uit aan Van Blijenbergh in brief 21, §5, zie Miriam van Reijen, Brieven over het kwaad, blz. 118-9. Als men niet weet dat men iets derft, kan dat geen aanleiding zijn tot droefheid. Zie ook 3p57s: iedereen leeft gelukkig in de eigen situatie. Blijdschap of droefheid kan dus geen statische neutrale toestand van volmaaktheid zijn en moet dus wel een activiteit (actus) zijn, namelijk de overgang naar een grotere of mindere volmaaktheid.
Terloops merkt Spinoza op dat hij hier niet de definities opneemt die hij gaf van enkele toestanden zoals die bij het schaterlachen of wanneer men gekieteld wordt, of wanneer men zwartgallig is of hevige pijn lijdt; die toestanden hebben bijna uitsluitend te maken met toestanden van het lichaam alleen en zijn voor het overige niets anders dan vormen van blijdschap of droefheid.