Derde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Definitie 31. Schaamte is droefheid gepaard aan het idee van een van onze acties waarvan wij ons inbeelden dat anderen die laken.
Uitleg: zie daarover 3p30s. Hier valt op te merken dat er een verschil is tussen schaamte en beschaamdheid. Schaamte is immers droefheid die volgt op een feit waarvoor men zich schaamt; beschaamdheid is echter de vrees of de vreesachtigheid voor de schaamte, waardoor iemand verhinderd wordt iets verwerpelijks te begaan. Beschaamdheid stelt men gewoonlijk tegenover onbeschaamdheid, maar dat is in feite geen gemoedstoestand, zoals ik te gelegener tijd zal aantonen. Maar namen van gemoedstoestanden hebben zoals ik al duidelijk gemaakt heb meer te maken met de gewoonte dan met hun natuur. En daarmee heb ik mij gekweten van de taak die ik mij had voorgenomen, namelijk de gemoedstoestanden van blijdschap en droefheid uit te leggen. En dus ga ik nu verder met die andere, die ik onderbreng onder de begeerte.
Definitie 31. Schaamte is droefheid gepaard aan het idee van een van onze acties waarvan wij ons inbeelden dat anderen die laken.
Uitleg: zie daarover 3p30s. Hier valt op te merken dat er een verschil is tussen schaamte en beschaamdheid. Schaamte is immers droefheid die volgt op een feit waarvoor men zich schaamt; beschaamdheid is echter de vrees of de vreesachtigheid voor de schaamte, waardoor iemand verhinderd wordt iets verwerpelijks te begaan. Beschaamdheid stelt men gewoonlijk tegenover onbeschaamdheid, maar dat is in feite geen gemoedstoestand, zoals ik te gelegener tijd zal aantonen. Maar namen van gemoedstoestanden hebben zoals ik al duidelijk gemaakt heb meer te maken met de gewoonte dan met hun natuur. En daarmee heb ik mij gekweten van de taak die ik mij had voorgenomen, namelijk de gemoedstoestanden van blijdschap en droefheid uit te leggen. En dus ga ik nu verder met die andere, die ik onderbreng onder de begeerte.
Latijnse tekst
XXXI. Pudor est tristitia concomitante idea alicujus actionis quam alios vituperare imaginamur.
EXPLICATIO: De his vide scholium propositionis 30 hujus partis. Sed hic notanda est differentia quæ est inter pudorem et verecundiam. Est enim pudor tristitia quæ sequitur factum cujus pudet. Verecundia autem metus seu timor pudoris quo homo continetur ne aliquid turpe committat. Verecundiæ opponi solet impudentia, quæ revera affectus non est ut suo loco ostendam sed affectuum nomina (ut jam monui) magis eorum usum quam naturam respiciunt. Atque his lætitiæ et tristitiæ affectus quos explicare proposueram, absolvi. Pergo itaque ad illos quos ad cupiditatem refero.
XXXI. Pudor est tristitia concomitante idea alicujus actionis quam alios vituperare imaginamur.
EXPLICATIO: De his vide scholium propositionis 30 hujus partis. Sed hic notanda est differentia quæ est inter pudorem et verecundiam. Est enim pudor tristitia quæ sequitur factum cujus pudet. Verecundia autem metus seu timor pudoris quo homo continetur ne aliquid turpe committat. Verecundiæ opponi solet impudentia, quæ revera affectus non est ut suo loco ostendam sed affectuum nomina (ut jam monui) magis eorum usum quam naturam respiciunt. Atque his lætitiæ et tristitiæ affectus quos explicare proposueram, absolvi. Pergo itaque ad illos quos ad cupiditatem refero.
Toelichting
Definitie 30 en 31. Trots en schaamte hebben alles te maken met hoe wij ons de reactie voorstellen van anderen op wat wij doen. Wanneer wij geloven dat anderen ons prijzen, zijn we verblijd en wanneer we integendeel van oordeel zijn dat zij ons laken om wat we deden, zijn we bedroefd. Het gaat dus niet zozeer om wat de anderen zeggen of doen, maar om wat wij denken dat ze zeggen of doen in reactie op ons gedrag. Het betreft hier immers nog steeds gemoedstoestanden waarvan wij zelf de oorzaak zijn, en niet anderen. De oorzaak van onze blijdschap is onze al dan niet accurate inschatting van wat anderen zullen denken en gedacht hebben van ons. Wanneer wij menen dat men ons zal prijzen of al geprezen heeft, zullen wij trots zijn op onze daden en dus zelf de oorzaak zijn van onze blijheid. In het andere geval zullen wij schaamte voelen en daardoor overgaan naar een toestand van mindere volmaaktheid en dus bedroefd zijn.
Spinoza maakt dan een onderscheid tussen schaamte (pudor) en beschaamdheid (verecundia): schaamte is de gemoedstoestand van de persoon die zich over iets schaamt. Beschaamdheid is iets anders: het is een houding van overdreven vreesachtigheid of timiditeit waardoor men uit vrees voor schaamte of om beschaamd te worden, nalaat iets te doen waarover men meent dat men zich moet schamen, of waarvan men denkt dat anderen ons daarvoor zouden laken. En dus contrasteert men beschaamdheid met onbeschaamdheid, maar Spinoza zal later uitleggen dat die niet als een gemoedstoestand kan beschouwd worden. Het is niet omdat beschaamdheid en onbeschaamdheid in de taal elkaars tegengestelde zijn, dat zij dat ook werkelijk zijn: de taal is gesteund op wat gebruikelijk is, wat de gewoonte geworden is, niet op een accurate wetenschappelijke analyse van gemoedstoestanden, dat heeft Spinoza al eerder duidelijk gemaakt.
Daarmee is een einde gekomen aan de opsomming van de definities van de gemoedstoestanden van blijdschap en droefheid, zowel met anderen als met onszelf als oorzaak. De volgende reeks van definities betreft gemoedstoestanden van begeerte.
Definitie 30 en 31. Trots en schaamte hebben alles te maken met hoe wij ons de reactie voorstellen van anderen op wat wij doen. Wanneer wij geloven dat anderen ons prijzen, zijn we verblijd en wanneer we integendeel van oordeel zijn dat zij ons laken om wat we deden, zijn we bedroefd. Het gaat dus niet zozeer om wat de anderen zeggen of doen, maar om wat wij denken dat ze zeggen of doen in reactie op ons gedrag. Het betreft hier immers nog steeds gemoedstoestanden waarvan wij zelf de oorzaak zijn, en niet anderen. De oorzaak van onze blijdschap is onze al dan niet accurate inschatting van wat anderen zullen denken en gedacht hebben van ons. Wanneer wij menen dat men ons zal prijzen of al geprezen heeft, zullen wij trots zijn op onze daden en dus zelf de oorzaak zijn van onze blijheid. In het andere geval zullen wij schaamte voelen en daardoor overgaan naar een toestand van mindere volmaaktheid en dus bedroefd zijn.
Spinoza maakt dan een onderscheid tussen schaamte (pudor) en beschaamdheid (verecundia): schaamte is de gemoedstoestand van de persoon die zich over iets schaamt. Beschaamdheid is iets anders: het is een houding van overdreven vreesachtigheid of timiditeit waardoor men uit vrees voor schaamte of om beschaamd te worden, nalaat iets te doen waarover men meent dat men zich moet schamen, of waarvan men denkt dat anderen ons daarvoor zouden laken. En dus contrasteert men beschaamdheid met onbeschaamdheid, maar Spinoza zal later uitleggen dat die niet als een gemoedstoestand kan beschouwd worden. Het is niet omdat beschaamdheid en onbeschaamdheid in de taal elkaars tegengestelde zijn, dat zij dat ook werkelijk zijn: de taal is gesteund op wat gebruikelijk is, wat de gewoonte geworden is, niet op een accurate wetenschappelijke analyse van gemoedstoestanden, dat heeft Spinoza al eerder duidelijk gemaakt.
Daarmee is een einde gekomen aan de opsomming van de definities van de gemoedstoestanden van blijdschap en droefheid, zowel met anderen als met onszelf als oorzaak. De volgende reeks van definities betreft gemoedstoestanden van begeerte.