Vertaling
Stelling 19. Als men God liefheeft, kan men niet betrachten dat God ons wederkerig liefheeft.
Bewijs: als een mens dat zou betrachten, zou die dus (volgens 5p17c) verlangen dat God, die hij liefheeft, God niet is en dientengevolge (volgens 3p19) zou die verlangen bedroefd te zijn; dat is (volgens 3p28) absurd. Bijgevolg, als men God liefheeft &c., q.e.d.
Stelling 19. Als men God liefheeft, kan men niet betrachten dat God ons wederkerig liefheeft.
Bewijs: als een mens dat zou betrachten, zou die dus (volgens 5p17c) verlangen dat God, die hij liefheeft, God niet is en dientengevolge (volgens 3p19) zou die verlangen bedroefd te zijn; dat is (volgens 3p28) absurd. Bijgevolg, als men God liefheeft &c., q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XIX: Qui Deum amat, conari non potest ut Deus ipsum contra amet.
DEMONSTRATIO: Si homo id conaretur, cuperet ergo (per corollarium propositionis 17 hujus) ut Deus quem amat non esset Deus et consequenter (per propositionem 19 partis III) contristari cuperet, quod (per propositionem 28 partis III) est absurdum. Ergo qui Deum amat etc. Q.E.D.
PROPOSITIO XIX: Qui Deum amat, conari non potest ut Deus ipsum contra amet.
DEMONSTRATIO: Si homo id conaretur, cuperet ergo (per corollarium propositionis 17 hujus) ut Deus quem amat non esset Deus et consequenter (per propositionem 19 partis III) contristari cuperet, quod (per propositionem 28 partis III) est absurdum. Ergo qui Deum amat etc. Q.E.D.
Toelichting
Spinoza gaat verder met zijn boude uitspraken, die de toorn van alle theologen en pilaarbijters en zelfs van welmenende gelovigen moet veroorzaakt hebben en dat nog steeds doen. Wij kunnen en moeten de substantie liefhebben, maar wij kunnen er niet naar streven dat de substantie ons op haar beurt liefheeft. Dat betekent dat wij niets kunnen doen om de substantie te behagen, om haar gunstig te stemmen, om te maken dat zij ons liefheeft, voor ons zorgt en ons uiteindelijk redt en het heil schenkt vanuit haar oneindige barmhartigheid en ja, liefde. De redenering is duidelijk: als God/de substantie niemand liefheeft of haat, kan men niet willen dat God/de substantie ons liefheeft, want dan zou de God/de substantie die men liefheeft God of de substantie niet zijn. Als men ziet dat wat men liefheeft, ophoudt te bestaan, is men vanzelfsprekend bedroefd (3p19); verlangen dat God God niet is, dat wil zeggen dat de substantie niet de substantie is, is dus verlangen om te verliezen wat men liefheeft, dat wil zeggen verlangen om bedroefd te worden, wat absurd is: wij zoeken en begeren precies het tegenovergestelde.
Spinoza gaat verder met zijn boude uitspraken, die de toorn van alle theologen en pilaarbijters en zelfs van welmenende gelovigen moet veroorzaakt hebben en dat nog steeds doen. Wij kunnen en moeten de substantie liefhebben, maar wij kunnen er niet naar streven dat de substantie ons op haar beurt liefheeft. Dat betekent dat wij niets kunnen doen om de substantie te behagen, om haar gunstig te stemmen, om te maken dat zij ons liefheeft, voor ons zorgt en ons uiteindelijk redt en het heil schenkt vanuit haar oneindige barmhartigheid en ja, liefde. De redenering is duidelijk: als God/de substantie niemand liefheeft of haat, kan men niet willen dat God/de substantie ons liefheeft, want dan zou de God/de substantie die men liefheeft God of de substantie niet zijn. Als men ziet dat wat men liefheeft, ophoudt te bestaan, is men vanzelfsprekend bedroefd (3p19); verlangen dat God God niet is, dat wil zeggen dat de substantie niet de substantie is, is dus verlangen om te verliezen wat men liefheeft, dat wil zeggen verlangen om bedroefd te worden, wat absurd is: wij zoeken en begeren precies het tegenovergestelde.