Vertaling
Stelling 30. In zover ons gemoed zichzelf en het lichaam kent onder het aspect van eeuwigheid, heeft het noodzakelijk kennis van God en weet het dat het in God is en middels God begrepen wordt.
Bewijs: eeuwigheid is de essentie zelf van God, in zover die het noodzakelijk bestaan inhoudt (volgens 1def8). De zaken concipiëren onder het aspect van eeuwigheid is dus de zaken concipiëren in zover ze geconcipieerd worden als reëel bestaand middels de essentie van God, oftewel in zover ze het bestaan inhouden middels de essentie van God. En dus heeft ons gemoed in zover het zichzelf en het lichaam concipieert onder het aspect van eeuwigheid noodzakelijkerwijs kennis van God en weet het &c., q.e.d.
Stelling 30. In zover ons gemoed zichzelf en het lichaam kent onder het aspect van eeuwigheid, heeft het noodzakelijk kennis van God en weet het dat het in God is en middels God begrepen wordt.
Bewijs: eeuwigheid is de essentie zelf van God, in zover die het noodzakelijk bestaan inhoudt (volgens 1def8). De zaken concipiëren onder het aspect van eeuwigheid is dus de zaken concipiëren in zover ze geconcipieerd worden als reëel bestaand middels de essentie van God, oftewel in zover ze het bestaan inhouden middels de essentie van God. En dus heeft ons gemoed in zover het zichzelf en het lichaam concipieert onder het aspect van eeuwigheid noodzakelijkerwijs kennis van God en weet het &c., q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XXX: Mens nostra quatenus se et corpus sub æternitatis specie cognoscit eatenus Dei cognitionem necessario habet scitque se in Deo esse et per Deum concipi.
DEMONSTRATIO: æternitas est ipsa Dei essentia quatenus hæc necessariam involvit existentiam (per definitionem 8 partis I). Res igitur sub specie æternitatis concipere est res concipere quatenus per Dei essentiam ut entia realia concipiuntur sive quatenus per Dei essentiam involvunt existentiam adeoque mens nostra quatenus se et corpus sub specie æternitatis concipit eatenus Dei cognitionem necessario habet scitque etc. Q.E.D.
PROPOSITIO XXX: Mens nostra quatenus se et corpus sub æternitatis specie cognoscit eatenus Dei cognitionem necessario habet scitque se in Deo esse et per Deum concipi.
DEMONSTRATIO: æternitas est ipsa Dei essentia quatenus hæc necessariam involvit existentiam (per definitionem 8 partis I). Res igitur sub specie æternitatis concipere est res concipere quatenus per Dei essentiam ut entia realia concipiuntur sive quatenus per Dei essentiam involvunt existentiam adeoque mens nostra quatenus se et corpus sub specie æternitatis concipit eatenus Dei cognitionem necessario habet scitque etc. Q.E.D.
Toelichting
De kennis die het gemoed heeft van zichzelf en van het lichaam onder het aspect van eeuwigheid is in feite de kennis van het universum, de substantie of God, waarbij het gemoed weet dat het deel uitmaakt van de substantie en uiteindelijk slechts kan begrepen worden middels de noodzakelijke samenhang van alles in de unieke substantie. Het is immers in het eeuwigheidsaspect en in de universele kenmerken dat wij de zaken kennen zoals ze werkelijk zijn en dat ze begrepen worden middels de essentie van de substantie, waaraan ze benevens hun essentie ook hun existentie te danken hebben. Inzicht in de substantie is inzicht in zichzelf en in de singuliere zaken onder het aspect van eeuwigheid.
Als wij onszelf kennen, dat wil zeggen als ons gemoed zichzelf en ons lichaam kent op de derde manier onder het aspect van de eeuwigheid, hebben wij noodzakelijkerwijs kennis van de substantie zelf. Dat zelfbewustzijn houdt in dat we weten dat we deel uitmaken van de substantie, of dat wij met ons kennend gemoed ‘in God’, dat wil zeggen in de substantie zijn en dat ons kennend gemoed moet begrepen worden middels de substantie. Eeuwigheid is immers de essentie zelf van de substantie omdat die essentie noodzakelijkerwijs ook de existentie inhoudt. Als we derhalve de zaken concipiëren onder dat eeuwigheidsaspect, zien we alles zoals het werkelijk is (ut entia realia) middels de essentie van de substantie. Al wat is, is slechts wat het is krachtens de substantie, of ontleent zijn existentie aan de essentie van de substantie. Daarom kunnen we met zekerheid stellen dat ons kennen onder het aspect van eeuwigheid niets anders is dan de zekere kennis van de substantie en dat wij precies door die derde manier van kennen behoren tot de eeuwige substantie, of ‘in God zijn’.
De kennis die het gemoed heeft van zichzelf en van het lichaam onder het aspect van eeuwigheid is in feite de kennis van het universum, de substantie of God, waarbij het gemoed weet dat het deel uitmaakt van de substantie en uiteindelijk slechts kan begrepen worden middels de noodzakelijke samenhang van alles in de unieke substantie. Het is immers in het eeuwigheidsaspect en in de universele kenmerken dat wij de zaken kennen zoals ze werkelijk zijn en dat ze begrepen worden middels de essentie van de substantie, waaraan ze benevens hun essentie ook hun existentie te danken hebben. Inzicht in de substantie is inzicht in zichzelf en in de singuliere zaken onder het aspect van eeuwigheid.
Als wij onszelf kennen, dat wil zeggen als ons gemoed zichzelf en ons lichaam kent op de derde manier onder het aspect van de eeuwigheid, hebben wij noodzakelijkerwijs kennis van de substantie zelf. Dat zelfbewustzijn houdt in dat we weten dat we deel uitmaken van de substantie, of dat wij met ons kennend gemoed ‘in God’, dat wil zeggen in de substantie zijn en dat ons kennend gemoed moet begrepen worden middels de substantie. Eeuwigheid is immers de essentie zelf van de substantie omdat die essentie noodzakelijkerwijs ook de existentie inhoudt. Als we derhalve de zaken concipiëren onder dat eeuwigheidsaspect, zien we alles zoals het werkelijk is (ut entia realia) middels de essentie van de substantie. Al wat is, is slechts wat het is krachtens de substantie, of ontleent zijn existentie aan de essentie van de substantie. Daarom kunnen we met zekerheid stellen dat ons kennen onder het aspect van eeuwigheid niets anders is dan de zekere kennis van de substantie en dat wij precies door die derde manier van kennen behoren tot de eeuwige substantie, of ‘in God zijn’.