Vertaling
Stelling 27. Het idee van elke toestand van het menselijk lichaam houdt geen adequate kennis in van dat menselijk lichaam.
Bewijs: om het even welk idee van elke toestand van het menselijk lichaam houdt in zover de natuur van het menselijk lichaam in, als datzelfde menselijk lichaam beschouwd wordt op een zekere manier een inwerking te ondergaan (zie 2p16). Maar in zover het menselijk lichaam een individu is dat op vele andere manieren invloeden kan ondergaan, houdt zijn idee &c. Zie 2p25d.
Stelling 27. Het idee van elke toestand van het menselijk lichaam houdt geen adequate kennis in van dat menselijk lichaam.
Bewijs: om het even welk idee van elke toestand van het menselijk lichaam houdt in zover de natuur van het menselijk lichaam in, als datzelfde menselijk lichaam beschouwd wordt op een zekere manier een inwerking te ondergaan (zie 2p16). Maar in zover het menselijk lichaam een individu is dat op vele andere manieren invloeden kan ondergaan, houdt zijn idee &c. Zie 2p25d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XXVII: Idea cujuscunque affectionis corporis humani adæquatam ipsius humani corporis cognitionem non involvit.
DEMONSTRATIO: Quælibet idea cujuscunque affectionis humani corporis eatenus naturam corporis humani involvit quatenus ipsum humanum corpus certo quodam modo affici consideratur (vide propositionem 16 hujus). At quatenus corpus humanum individuum est quod multis aliis modis affici potest, ejus idea etc. Vide demonstrationem propositionis 25 hujus.
PROPOSITIO XXVII: Idea cujuscunque affectionis corporis humani adæquatam ipsius humani corporis cognitionem non involvit.
DEMONSTRATIO: Quælibet idea cujuscunque affectionis humani corporis eatenus naturam corporis humani involvit quatenus ipsum humanum corpus certo quodam modo affici consideratur (vide propositionem 16 hujus). At quatenus corpus humanum individuum est quod multis aliis modis affici potest, ejus idea etc. Vide demonstrationem propositionis 25 hujus.
Toelichting
Niet alleen de kennis die wij hebben van externe lichamen via de steeds wijzigende toestanden van ons lichaam onder invloed van het contact met externe lichamen is inadequaat: ook de kennis die wij op die manier hebben van ons eigen lichaam is inadequaat, of: de ideeën die wij hebben van de toestanden van ons lichaam zijn inadequaat voor de kennis van ons lichaam. Wij hebben immers slechts ideeën over ons lichaam in zover we ideeën hebben van de inwerking van externe lichamen op ons eigen lichaam; we kennen de natuur van ons lichaam slechts middels het contact met het universum, en niet op zichzelf. Dat complexe en veelvuldige contact met de buitenwereld is dus bepalend en beperkend voor de kennis van ons eigen lichaam en aangezien ons lichaam op talloze manieren kan beïnvloed worden, zal die manier om ons eigen lichaam te kennen nooit volledig en dus ook nooit adequaat zijn. Er zijn wel degelijk heldere en distinctieve ideeën, zoals we gezien hebben, namelijk in het onbegrensd intellect, waarbij elk idee een ander idee als oorzaak heeft en zo tot in het oneindige. Er is dus kennis van adequate kennis van alle andere zaken, evenals van alle delen van het menselijk lichaam. Maar die kennis is evident niet in het menselijk gemoed, zoals we gezien hebben, ze bestaat niet in de substantie in zover die ons gemoed uitmaakt; die kennis is immers beperkt doordat zij niet alleen onze eigen natuur inhoudt, maar ook die van externe lichamen. De ideeën die wij aldus hebben van de toestanden van ons lichaam zijn bijgevolg op zichzelf beschouwd noodzakelijkerwijs onzuiver, inadequaat. Wij kennen ons lichaam niet adequaat en wij kennen de externe lichamen niet adequaat via de toestanden van ons lichaam; elke kennis die berust op ideeën van die toestanden, dat wil zeggen op die werking van ons gemoed, kan niet anders zijn dan confuus, vaag, verward.
Niet alleen de kennis die wij hebben van externe lichamen via de steeds wijzigende toestanden van ons lichaam onder invloed van het contact met externe lichamen is inadequaat: ook de kennis die wij op die manier hebben van ons eigen lichaam is inadequaat, of: de ideeën die wij hebben van de toestanden van ons lichaam zijn inadequaat voor de kennis van ons lichaam. Wij hebben immers slechts ideeën over ons lichaam in zover we ideeën hebben van de inwerking van externe lichamen op ons eigen lichaam; we kennen de natuur van ons lichaam slechts middels het contact met het universum, en niet op zichzelf. Dat complexe en veelvuldige contact met de buitenwereld is dus bepalend en beperkend voor de kennis van ons eigen lichaam en aangezien ons lichaam op talloze manieren kan beïnvloed worden, zal die manier om ons eigen lichaam te kennen nooit volledig en dus ook nooit adequaat zijn. Er zijn wel degelijk heldere en distinctieve ideeën, zoals we gezien hebben, namelijk in het onbegrensd intellect, waarbij elk idee een ander idee als oorzaak heeft en zo tot in het oneindige. Er is dus kennis van adequate kennis van alle andere zaken, evenals van alle delen van het menselijk lichaam. Maar die kennis is evident niet in het menselijk gemoed, zoals we gezien hebben, ze bestaat niet in de substantie in zover die ons gemoed uitmaakt; die kennis is immers beperkt doordat zij niet alleen onze eigen natuur inhoudt, maar ook die van externe lichamen. De ideeën die wij aldus hebben van de toestanden van ons lichaam zijn bijgevolg op zichzelf beschouwd noodzakelijkerwijs onzuiver, inadequaat. Wij kennen ons lichaam niet adequaat en wij kennen de externe lichamen niet adequaat via de toestanden van ons lichaam; elke kennis die berust op ideeën van die toestanden, dat wil zeggen op die werking van ons gemoed, kan niet anders zijn dan confuus, vaag, verward.