Vertaling
Stelling 30. Wij kunnen over de duurtijd van ons lichaam geen enkele kennis hebben, tenzij een geheel en gans inadequate.
Bewijs: de duurtijd van ons lichaam is niet afhankelijk van zijn essentie (volgens 2a1), noch van de absolute natuur van God (volgens 1p21), maar wordt (volgens 1p28) tot zijn bestaan en handelen gedetermineerd door gelijksoortige oorzaken die eveneens door andere gedetermineerd zijn tot bestaan en handelen op een zekere en gedetermineerde manier, en die weer door andere en zo tot in het oneindige. De duurtijd van ons lichaam is dus afhankelijk van de algemene orde van de natuur en de gesteldheid van de zaken. Hoe die gesteldheid echter is, daarvan is er adequate kennis in God, in zover hij de ideeën heeft van al die zaken en niet in zover hij enkel het idee heeft van het menselijk lichaam (volgens 2p9c). Om die reden is de kennis van ons lichaam geheel en gans inadequaat in God in zover hij beschouwd wordt enkel de natuur van het menselijk gemoed uit te maken, i.e. (volgens 2p11c): deze kennis is in ons gemoed geheel en gans inadequaat, q.e.d.
Stelling 30. Wij kunnen over de duurtijd van ons lichaam geen enkele kennis hebben, tenzij een geheel en gans inadequate.
Bewijs: de duurtijd van ons lichaam is niet afhankelijk van zijn essentie (volgens 2a1), noch van de absolute natuur van God (volgens 1p21), maar wordt (volgens 1p28) tot zijn bestaan en handelen gedetermineerd door gelijksoortige oorzaken die eveneens door andere gedetermineerd zijn tot bestaan en handelen op een zekere en gedetermineerde manier, en die weer door andere en zo tot in het oneindige. De duurtijd van ons lichaam is dus afhankelijk van de algemene orde van de natuur en de gesteldheid van de zaken. Hoe die gesteldheid echter is, daarvan is er adequate kennis in God, in zover hij de ideeën heeft van al die zaken en niet in zover hij enkel het idee heeft van het menselijk lichaam (volgens 2p9c). Om die reden is de kennis van ons lichaam geheel en gans inadequaat in God in zover hij beschouwd wordt enkel de natuur van het menselijk gemoed uit te maken, i.e. (volgens 2p11c): deze kennis is in ons gemoed geheel en gans inadequaat, q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XXX: Nos de duratione nostri corporis nullam nisi admodum inadæquatam cognitionem habere possumus.
DEMONSTRATIO: Nostri corporis duratio ab ejus essentia non dependet (per axioma 1 hujus) nec etiam ab absoluta Dei natura (per propositionem 21 partis I). Sed (per propositionem 28 partis I) ad existendum et operandum determinatur a talibus causis quæ etiam ab aliis determinatæ sunt ad existendum et operandum certa ac determinata ratione et hæ iterum ab aliis et sic in infinitum. Nostri igitur corporis duratio a communi naturæ ordine et rerum constitutione pendet. Qua autem ratione constitutæ sint, ejus rei adæquata cognitio datur in Deo quatenus earum omnium ideas et non quatenus tantum humani corporis ideam habet (per corollarium propositionis 9 hujus); quare cognitio durationis nostri corporis est in Deo admodum inadæquata quatenus tantum naturam mentis humanæ constituere consideratur hoc est (per corollarium propositionis 11 hujus) hæc cognitio est in nostra mente admodum inadæquata. Q.E.D.
PROPOSITIO XXX: Nos de duratione nostri corporis nullam nisi admodum inadæquatam cognitionem habere possumus.
DEMONSTRATIO: Nostri corporis duratio ab ejus essentia non dependet (per axioma 1 hujus) nec etiam ab absoluta Dei natura (per propositionem 21 partis I). Sed (per propositionem 28 partis I) ad existendum et operandum determinatur a talibus causis quæ etiam ab aliis determinatæ sunt ad existendum et operandum certa ac determinata ratione et hæ iterum ab aliis et sic in infinitum. Nostri igitur corporis duratio a communi naturæ ordine et rerum constitutione pendet. Qua autem ratione constitutæ sint, ejus rei adæquata cognitio datur in Deo quatenus earum omnium ideas et non quatenus tantum humani corporis ideam habet (per corollarium propositionis 9 hujus); quare cognitio durationis nostri corporis est in Deo admodum inadæquata quatenus tantum naturam mentis humanæ constituere consideratur hoc est (per corollarium propositionis 11 hujus) hæc cognitio est in nostra mente admodum inadæquata. Q.E.D.
Toelichting
Het menselijk lichaam heeft een beperkte en tijdelijke existentie en verschilt daardoor essentieel van de substantie, waarvan de essentie en de existentie samenvallen. Voor het menselijk lichaam zijn andere wezens, zaken en gebeurtenissen verantwoordelijk, die op hun beurt veroorzaakt zijn door weer andere enzovoort. Wij leven in een materiële wereld waar oorzaak en gevolg bepalend zijn voor wat er tot stand komt en hoe het de zaken vergaat. Hoe lang ons lichaam erin slaagt zich in stand te houden, zal dus in ruime mate afhankelijk zijn van de toestand van het universum en van de plaats en tijd waarin wij ons bevinden. Van het geheel van al die factoren is er een idee in de substantie, of bestaat er een idee, maar die ideeën zijn zoals bekend niet in ons gemoed, of niet in de substantie als ons gemoed. De substantie heeft dus geen kennis van al die bepalende omstandigheden in zover die ons gemoed uitmaakt, maar enkel als onbegrensd intellect dat de volledige keten van (oor)zaken en ideeën bevat. En dus is de kennis van de omstandigheden die de duur van ons lichaam bepalen in ons gemoed slechts op een totaal ontoereikende, gebrekkige manier aanwezig. Wij hebben er geen idee van hoe lang we zullen leven, omdat we niet al de factoren kennen die daarvoor bepalend zijn.
Het menselijk lichaam heeft een beperkte en tijdelijke existentie en verschilt daardoor essentieel van de substantie, waarvan de essentie en de existentie samenvallen. Voor het menselijk lichaam zijn andere wezens, zaken en gebeurtenissen verantwoordelijk, die op hun beurt veroorzaakt zijn door weer andere enzovoort. Wij leven in een materiële wereld waar oorzaak en gevolg bepalend zijn voor wat er tot stand komt en hoe het de zaken vergaat. Hoe lang ons lichaam erin slaagt zich in stand te houden, zal dus in ruime mate afhankelijk zijn van de toestand van het universum en van de plaats en tijd waarin wij ons bevinden. Van het geheel van al die factoren is er een idee in de substantie, of bestaat er een idee, maar die ideeën zijn zoals bekend niet in ons gemoed, of niet in de substantie als ons gemoed. De substantie heeft dus geen kennis van al die bepalende omstandigheden in zover die ons gemoed uitmaakt, maar enkel als onbegrensd intellect dat de volledige keten van (oor)zaken en ideeën bevat. En dus is de kennis van de omstandigheden die de duur van ons lichaam bepalen in ons gemoed slechts op een totaal ontoereikende, gebrekkige manier aanwezig. Wij hebben er geen idee van hoe lang we zullen leven, omdat we niet al de factoren kennen die daarvoor bepalend zijn.