Vertaling
Stelling 46. De kennis van de eeuwige en onbeperkte essentie van God, die alle ideeën inhouden, is adequaat en perfect.
Bewijs: het bewijs van de vorige stelling is universeel geldig en of een zaak als een deel dan wel als een geheel beschouwd wordt, het idee ervan, of het nu van het geheel is of van een deel, houdt de eeuwige en onbeperkte essentie van God in (volgens de vorige stelling). Om die reden is wat die kennis van de eeuwige en onbeperkte essentie van God geeft gemeenschappelijk aan alles en gelijkelijk in het deel en in het geheel en dus (volgens 2p38) zal die kennis adequaat zijn, q.e.d.
Stelling 46. De kennis van de eeuwige en onbeperkte essentie van God, die alle ideeën inhouden, is adequaat en perfect.
Bewijs: het bewijs van de vorige stelling is universeel geldig en of een zaak als een deel dan wel als een geheel beschouwd wordt, het idee ervan, of het nu van het geheel is of van een deel, houdt de eeuwige en onbeperkte essentie van God in (volgens de vorige stelling). Om die reden is wat die kennis van de eeuwige en onbeperkte essentie van God geeft gemeenschappelijk aan alles en gelijkelijk in het deel en in het geheel en dus (volgens 2p38) zal die kennis adequaat zijn, q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XLVI: Cognitio æternæ et infinitæ essentiæ Dei quam unaquæque idea involvit, est adæquata et perfecta.
DEMONSTRATIO: Demonstratio præcedentis propositionis universalis est et sive res ut pars sive ut totum consideretur, ejus idea sive totius sit sive partis (per propositionem præcedentem) Dei æternam et infinitam essentiam involvet. Quare id quod cognitionem æternæ et infinitæ essentiæ Dei dat, omnibus commune et æque in parte ac in toto est adeoque (per propositionem 38 hujus) erit hæc cognitio adæquata. Q.E.D.
PROPOSITIO XLVI: Cognitio æternæ et infinitæ essentiæ Dei quam unaquæque idea involvit, est adæquata et perfecta.
DEMONSTRATIO: Demonstratio præcedentis propositionis universalis est et sive res ut pars sive ut totum consideretur, ejus idea sive totius sit sive partis (per propositionem præcedentem) Dei æternam et infinitam essentiam involvet. Quare id quod cognitionem æternæ et infinitæ essentiæ Dei dat, omnibus commune et æque in parte ac in toto est adeoque (per propositionem 38 hujus) erit hæc cognitio adæquata. Q.E.D.
Toelichting
In stelling 45 werd aangetoond dat de ideeën van alle singuliere zaken de kennis inhouden van de eeuwige en onbeperkte essentie van de substantie onder haar attributen. Welnu, die kennis van de substantie of het universum die vervat ligt in de ideeën van singuliere zaken, kan niet anders zijn dan adequaat en perfect. Voor het bewijs doet Spinoza een beroep op wat hij gezegd heeft in 2p38 over de gemeenschappelijke noties, die noodzakelijk adequaat zijn. Hoe men ook een zaak bekijkt, op zichzelf of als het onderdeel van een groter geheel, steeds zal men in het idee ervan diezelfde essentie ontdekken, en dat geldt voor alle zaken. Dus beantwoordt dat idee aan de vereisten om een gemeenschappelijke notie te zijn, en is het bijgevolg een adequaat en waar of volmaakt idee.
In stelling 45 werd aangetoond dat de ideeën van alle singuliere zaken de kennis inhouden van de eeuwige en onbeperkte essentie van de substantie onder haar attributen. Welnu, die kennis van de substantie of het universum die vervat ligt in de ideeën van singuliere zaken, kan niet anders zijn dan adequaat en perfect. Voor het bewijs doet Spinoza een beroep op wat hij gezegd heeft in 2p38 over de gemeenschappelijke noties, die noodzakelijk adequaat zijn. Hoe men ook een zaak bekijkt, op zichzelf of als het onderdeel van een groter geheel, steeds zal men in het idee ervan diezelfde essentie ontdekken, en dat geldt voor alle zaken. Dus beantwoordt dat idee aan de vereisten om een gemeenschappelijke notie te zijn, en is het bijgevolg een adequaat en waar of volmaakt idee.