Vertaling
Stelling 31. Wij kunnen over de duurtijd van singuliere zaken die buiten ons zijn geen enkele kennis hebben tenzij een geheel en gans inadequate.
Bewijs: elke singuliere zaak moet immers zoals het menselijk lichaam door een andere singuliere zaak gedetermineerd worden om te bestaan en te handelen op een zekere en gedetermineerde manier en die weer door een andere en zo tot in het oneindige (volgens 1p28). Welnu, aangezien we in de vorige stelling bewezen hebben op grond van die algemene eigenschap van singuliere zaken dat wij over de duurtijd van ons lichaam geen andere dan een inadequate kennis hebben, zal men tot dezelfde conclusie moeten komen over de duurtijd van singuliere zaken, namelijk dat we over die van hen geen andere dan een geheel en gans inadequate kennis kunnen hebben, q.e.d.
Corollarium: daaruit volgt dat alle particuliere zaken contingent en vergankelijk zijn. Want over hun tijdsduur kunnen we geen adequate kennis hebben (volgens de vorige stelling) en dat is wat wij moeten verstaan onder de contingentie en de vergankelijkheid van zaken. Zie 1p33s1. Want (volgens 1p29) bestaat er anders niets dat contingent is.
Stelling 31. Wij kunnen over de duurtijd van singuliere zaken die buiten ons zijn geen enkele kennis hebben tenzij een geheel en gans inadequate.
Bewijs: elke singuliere zaak moet immers zoals het menselijk lichaam door een andere singuliere zaak gedetermineerd worden om te bestaan en te handelen op een zekere en gedetermineerde manier en die weer door een andere en zo tot in het oneindige (volgens 1p28). Welnu, aangezien we in de vorige stelling bewezen hebben op grond van die algemene eigenschap van singuliere zaken dat wij over de duurtijd van ons lichaam geen andere dan een inadequate kennis hebben, zal men tot dezelfde conclusie moeten komen over de duurtijd van singuliere zaken, namelijk dat we over die van hen geen andere dan een geheel en gans inadequate kennis kunnen hebben, q.e.d.
Corollarium: daaruit volgt dat alle particuliere zaken contingent en vergankelijk zijn. Want over hun tijdsduur kunnen we geen adequate kennis hebben (volgens de vorige stelling) en dat is wat wij moeten verstaan onder de contingentie en de vergankelijkheid van zaken. Zie 1p33s1. Want (volgens 1p29) bestaat er anders niets dat contingent is.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XXXI: Nos de duratione rerum singularium quæ extra nos sunt, nullam nisi admodum inadæquatam cognitionem habere possumus.
DEMONSTRATIO: Unaquæque enim res singularis sicuti humanum corpus ab alia re singulari determinari debet ad existendum et operandum certa ac determinata ratione et hæc iterum ab alia et sic in infinitum (per propositionem 28 partis I). Cum autem ex hac communi rerum singularium proprietate in præcedenti propositione demonstraverimus nos de duratione nostri corporis non nisi admodum inadæquatam cognitionem habere, ergo hoc idem de rerum singularium duratione erit concludendum quod scilicet ejus non nisi admodum inadæquatam cognitionem habere possumus. Q.E.D.
COROLLARIUM: Hinc sequitur omnes res particulares contingentes et corruptibiles esse. Nam de earum duratione nullam adæquatam cognitionem habere possumus (per propositionem præcedentem) et hoc est id quod per rerum contingentiam et corruptionis possibilitatem nobis est intelligendum (vide scholium I propositionis 33 partis I). Nam (per propositionem 29 partis I) præter hoc nullum datur contingens.
PROPOSITIO XXXI: Nos de duratione rerum singularium quæ extra nos sunt, nullam nisi admodum inadæquatam cognitionem habere possumus.
DEMONSTRATIO: Unaquæque enim res singularis sicuti humanum corpus ab alia re singulari determinari debet ad existendum et operandum certa ac determinata ratione et hæc iterum ab alia et sic in infinitum (per propositionem 28 partis I). Cum autem ex hac communi rerum singularium proprietate in præcedenti propositione demonstraverimus nos de duratione nostri corporis non nisi admodum inadæquatam cognitionem habere, ergo hoc idem de rerum singularium duratione erit concludendum quod scilicet ejus non nisi admodum inadæquatam cognitionem habere possumus. Q.E.D.
COROLLARIUM: Hinc sequitur omnes res particulares contingentes et corruptibiles esse. Nam de earum duratione nullam adæquatam cognitionem habere possumus (per propositionem præcedentem) et hoc est id quod per rerum contingentiam et corruptionis possibilitatem nobis est intelligendum (vide scholium I propositionis 33 partis I). Nam (per propositionem 29 partis I) præter hoc nullum datur contingens.
Toelichting
Dat geldt niet alleen voor de duur van ons eigen leven, maar evenzeer voor alles wat buiten ons is. Dat volgt uit wat wij net gezien hebben, namelijk dat de duurtijd van lichamen in het algemeen bepaald wordt door een oneindige reeks van bepalende oorzaken, waarin wij geen inzicht hebben. Ons lichaam is slechts één van de lichamen in het universum en wij zijn zo onzeker over de duur van het bestaan van alles in dat universum als over ons eigen lichaam.Als wij dan geen adequate informatie hebben over hoelang de zaken zullen blijven bestaan, zijn alle individuele zaken voor ons contingent: zij kunnen bestaan of niet bestaan, zij bestaan allerminst noodzakelijk, er kan elk ogenblik iets gebeuren dat een einde maakt aan hun bestaan. Alles is dus principieel of essentieel vergankelijk, althans in onze ogen, met de informatie waarover wij beschikken. Deze restrictie is uiterst belangrijk, want in 1p29 heeft Spinoza juist aangetoond dat er niets is dat contingent is en dat is ook zo, want voor alles is er een reden en een oorzaak en daarvan zijn er ideeën, is er kennis (in de substantie), als een onderdeel van de oneindige keten van kennis. Vanuit dat standpunt is er niets contingent, maar vanuit ons beperkt gemoed lijkt integendeel alles contingent, omdat wij niet over de kennis beschikken die vereist is om de noodzakelijkheid van alles in te zien.
Dat geldt niet alleen voor de duur van ons eigen leven, maar evenzeer voor alles wat buiten ons is. Dat volgt uit wat wij net gezien hebben, namelijk dat de duurtijd van lichamen in het algemeen bepaald wordt door een oneindige reeks van bepalende oorzaken, waarin wij geen inzicht hebben. Ons lichaam is slechts één van de lichamen in het universum en wij zijn zo onzeker over de duur van het bestaan van alles in dat universum als over ons eigen lichaam.Als wij dan geen adequate informatie hebben over hoelang de zaken zullen blijven bestaan, zijn alle individuele zaken voor ons contingent: zij kunnen bestaan of niet bestaan, zij bestaan allerminst noodzakelijk, er kan elk ogenblik iets gebeuren dat een einde maakt aan hun bestaan. Alles is dus principieel of essentieel vergankelijk, althans in onze ogen, met de informatie waarover wij beschikken. Deze restrictie is uiterst belangrijk, want in 1p29 heeft Spinoza juist aangetoond dat er niets is dat contingent is en dat is ook zo, want voor alles is er een reden en een oorzaak en daarvan zijn er ideeën, is er kennis (in de substantie), als een onderdeel van de oneindige keten van kennis. Vanuit dat standpunt is er niets contingent, maar vanuit ons beperkt gemoed lijkt integendeel alles contingent, omdat wij niet over de kennis beschikken die vereist is om de noodzakelijkheid van alles in te zien.