Vertaling
Stelling 28. De ideeën van de toestanden van het menselijk lichaam zijn, in zover ze enkel teruggaan op het menselijk gemoed, niet helder en distinctief, maar confuus.
Bewijs: de ideeën van de toestanden van het menselijk lichaam houden immers zowel de natuur in van de externe lichamen als van het menselijk lichaam zelf (volgens 2p16), en moeten niet alleen de natuur van het menselijk lichaam, maar eveneens die van zijn delen inhouden. Die toestanden zijn immers modi (volgens het derde postulaat) van de delen van het menselijk lichaam en bijgevolg van gans het lichaam. Maar (volgens 2p24 en 25) is er in God geen adequate kennis van die externe lichamen, zoals er ook geen is van de delen die het menselijk lichaam samenstellen, in zover hij beschouwd wordt het idee te hebben van het menselijk gemoed, maar wel in zover hij beschouwd wordt het idee te hebben van andere zaken. Dus zijn de ideeën van deze toestanden, in zover ze enkel teruggaan op het menselijk gemoed zoals gevolgtrekkingen zonder uitgangspunten, i.e. (vanzelfsprekend) confuse ideeën, q.e.d.
Scholium: het idee dat de natuur van het menselijk gemoed uitmaakt, laat zich op dezelfde manier bewijzen als op zichzelf genomen niet helder en distinctief, zoals ook het idee van het menselijk gemoed en de ideeën van de ideeën van de toestanden van het menselijk lichaam, in zover die enkel op het gemoed teruggaan, zoals eenieder gemakkelijk kan inzien.
Stelling 28. De ideeën van de toestanden van het menselijk lichaam zijn, in zover ze enkel teruggaan op het menselijk gemoed, niet helder en distinctief, maar confuus.
Bewijs: de ideeën van de toestanden van het menselijk lichaam houden immers zowel de natuur in van de externe lichamen als van het menselijk lichaam zelf (volgens 2p16), en moeten niet alleen de natuur van het menselijk lichaam, maar eveneens die van zijn delen inhouden. Die toestanden zijn immers modi (volgens het derde postulaat) van de delen van het menselijk lichaam en bijgevolg van gans het lichaam. Maar (volgens 2p24 en 25) is er in God geen adequate kennis van die externe lichamen, zoals er ook geen is van de delen die het menselijk lichaam samenstellen, in zover hij beschouwd wordt het idee te hebben van het menselijk gemoed, maar wel in zover hij beschouwd wordt het idee te hebben van andere zaken. Dus zijn de ideeën van deze toestanden, in zover ze enkel teruggaan op het menselijk gemoed zoals gevolgtrekkingen zonder uitgangspunten, i.e. (vanzelfsprekend) confuse ideeën, q.e.d.
Scholium: het idee dat de natuur van het menselijk gemoed uitmaakt, laat zich op dezelfde manier bewijzen als op zichzelf genomen niet helder en distinctief, zoals ook het idee van het menselijk gemoed en de ideeën van de ideeën van de toestanden van het menselijk lichaam, in zover die enkel op het gemoed teruggaan, zoals eenieder gemakkelijk kan inzien.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XXVIII: Ideæ affectionum corporis humani quatenus ad humanam mentem tantum referuntur, non sunt claræ et distinctæ sed confusæ.
DEMONSTRATIO: Ideæ enim affectionum corporis humani tam corporum externorum quam ipsius humani corporis naturam involvunt (per propositionem 16 hujus) nec tantum corporis humani sed ejus etiam partium naturam involvere debent; affectiones namque modi sunt (per postulatum 3) quibus partes corporis humani et consequenter totum corpus afficitur. At (per propositiones 24 et 25 hujus) corporum externorum adæquata cognitio ut et partium corpus humanum componentium in Deo non est quatenus humana mente sed quatenus aliis ideis affectus consideratur. Sunt ergo hæ affectionum ideæ quatenus ad solam humanam mentem referuntur, veluti consequentiæ absque præmissis hoc est (ut per se notum) ideæ confusæ. Q.E.D.
SCHOLIUM: Idea quæ naturam mentis humanæ constituit, demonstratur eodem modo non esse, in se sola considerata, clara et distincta, ut etiam idea mentis humanæ et ideæ idearum affectionum corporis humani quatenus ad solam mentem referuntur, quod unusquisque facile videre potest.
PROPOSITIO XXVIII: Ideæ affectionum corporis humani quatenus ad humanam mentem tantum referuntur, non sunt claræ et distinctæ sed confusæ.
DEMONSTRATIO: Ideæ enim affectionum corporis humani tam corporum externorum quam ipsius humani corporis naturam involvunt (per propositionem 16 hujus) nec tantum corporis humani sed ejus etiam partium naturam involvere debent; affectiones namque modi sunt (per postulatum 3) quibus partes corporis humani et consequenter totum corpus afficitur. At (per propositiones 24 et 25 hujus) corporum externorum adæquata cognitio ut et partium corpus humanum componentium in Deo non est quatenus humana mente sed quatenus aliis ideis affectus consideratur. Sunt ergo hæ affectionum ideæ quatenus ad solam humanam mentem referuntur, veluti consequentiæ absque præmissis hoc est (ut per se notum) ideæ confusæ. Q.E.D.
SCHOLIUM: Idea quæ naturam mentis humanæ constituit, demonstratur eodem modo non esse, in se sola considerata, clara et distincta, ut etiam idea mentis humanæ et ideæ idearum affectionum corporis humani quatenus ad solam mentem referuntur, quod unusquisque facile videre potest.
Toelichting
Elke kennis die wij hebben die uitsluitend teruggaat op de werking van ons gemoed zal dus geenszins helder en distinctief zijn. Dat geldt vanzelfsprekend eveneens voor het idee dat de natuur uitmaakt van het gemoed, het idee dat het gemoed definieert. Het idee dat wij ons vormen van het gemoed op grond van de inwerking van externe lichamen is ipso facto geen helder en distinctief idee, want dergelijke ideeën worden niet gevormd in het gemoed, maar maken deel uit van de oneindige oorzakelijke reeks van ideeën (in de substantie). Evenzo voor het idee van menselijk gemoed, ons weten dat we weten, of de individuele ideeën van de ideeën van onze lichaamstoestanden, de kennis die wij hebben van ons kennen van ons lichaam: al wat gebaseerd is op de werking van ons gemoed is onvolmaakt.
Elke kennis die wij hebben die uitsluitend teruggaat op de werking van ons gemoed zal dus geenszins helder en distinctief zijn. Dat geldt vanzelfsprekend eveneens voor het idee dat de natuur uitmaakt van het gemoed, het idee dat het gemoed definieert. Het idee dat wij ons vormen van het gemoed op grond van de inwerking van externe lichamen is ipso facto geen helder en distinctief idee, want dergelijke ideeën worden niet gevormd in het gemoed, maar maken deel uit van de oneindige oorzakelijke reeks van ideeën (in de substantie). Evenzo voor het idee van menselijk gemoed, ons weten dat we weten, of de individuele ideeën van de ideeën van onze lichaamstoestanden, de kennis die wij hebben van ons kennen van ons lichaam: al wat gebaseerd is op de werking van ons gemoed is onvolmaakt.