Vertaling
Stelling 33. In ideeën is er niets positiefs op grond waarvan men kan zeggen dat ze onwaar zijn.
Bewijs: indien je dat ontkent, bedenk dan, als dat mogelijk is, een positieve modus van denken die een vorm van vergissing, oftewel onwaarheid uitmaakt. Die modus van denken kan niet in God zijn (volgens de vorige stelling); hij kan evenmin buiten God zijn noch denkbaar zijn (volgens 1p15). En dus kan er niets positiefs zijn in ideeën op grond waarvan men kan zeggen dat ze onwaar zijn, q.e.d.
Stelling 33. In ideeën is er niets positiefs op grond waarvan men kan zeggen dat ze onwaar zijn.
Bewijs: indien je dat ontkent, bedenk dan, als dat mogelijk is, een positieve modus van denken die een vorm van vergissing, oftewel onwaarheid uitmaakt. Die modus van denken kan niet in God zijn (volgens de vorige stelling); hij kan evenmin buiten God zijn noch denkbaar zijn (volgens 1p15). En dus kan er niets positiefs zijn in ideeën op grond waarvan men kan zeggen dat ze onwaar zijn, q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XXXIII: Nihil in ideis positivum est propter quod falsæ dicuntur.
DEMONSTRATIO: Si negas, concipe si fieri potest, modum positivum cogitandi qui formam erroris sive falsitatis constituat. Hic cogitandi modus non potest esse in Deo (per propositionem præcedentem); extra Deum autem etiam nec esse nec concipi potest (per propositionem 15 partis I). Atque adeo nihil potest dari positivum in ideis propter quod falsæ dicuntur. Q.E.D.
PROPOSITIO XXXIII: Nihil in ideis positivum est propter quod falsæ dicuntur.
DEMONSTRATIO: Si negas, concipe si fieri potest, modum positivum cogitandi qui formam erroris sive falsitatis constituat. Hic cogitandi modus non potest esse in Deo (per propositionem præcedentem); extra Deum autem etiam nec esse nec concipi potest (per propositionem 15 partis I). Atque adeo nihil potest dari positivum in ideis propter quod falsæ dicuntur. Q.E.D.
Toelichting
Stelling 33 doet ietwat vreemd aan: er is niets positiefs in een idee dat ertoe kan leiden dat het onwaar is. Wat moeten we verstaan onder ‘iets positiefs’? Laten we maar aannemen dat het moet gaan om bevestigende uitspraken, affirmaties, en niet over ontkenningen of negaties, en dan zien of dat een goede veronderstelling is. Het bewijs is er een uit het ongerijmde: veronderstel eens dat het niet zo is. Dan zou er een positief idee zijn, of een positieve modus van denken, die dus iets affirmeert over zijn object of ideatum en die tevens een vergissing is, dus een onwaarheid affirmeert. Dat zou inderdaad vreemd zijn: een bevestiging dat iets niet waar is, dat het niet is zoals het is. Dat kan maar bezwaarlijk als een positieve uitspraak gekwalificeerd worden, als een positief idee. Het is immers de bevestiging dat een idee niet overeenstemt met zijn ideatum. Volgens de vorige stelling kan een dergelijk idee niet in de substantie zijn, of kan niet bestaan. Dat onwaar idee kan evenmin buiten de substantie zijn, want al wat is, is in de substantie en er is niets dat kan bestaan of dat zelfs maar denkbaar is zonder de substantie. Of anders gezegd, zonder God erbij te betrekken: een onwaar idee kan überhaupt niet bestaan in de oneindige keten van ideeën, want die zijn allemaal noodzakelijkerwijs adequaat en waar. Het kan ook niet bestaan buiten die oneindige keten, want buiten die oneindige keten zijn er geen ideeën, ze zijn zelfs niet denkbaar buiten die keten. Bijgevolg kan een dergelijk idee op geen enkele manier bestaan. Het is duidelijk dat het hier gaat om de ideeën zoals ze in de substantie zijn, dus in de oneindige keten van ideeën, niet over de zeer beperkte en inadequate ideeën die wij hebben in ons gemoed op grond van onze kennis van de wijzigende toestanden van ons lichaam tengevolge van ons contact met andere lichamen.
Stelling 33 doet ietwat vreemd aan: er is niets positiefs in een idee dat ertoe kan leiden dat het onwaar is. Wat moeten we verstaan onder ‘iets positiefs’? Laten we maar aannemen dat het moet gaan om bevestigende uitspraken, affirmaties, en niet over ontkenningen of negaties, en dan zien of dat een goede veronderstelling is. Het bewijs is er een uit het ongerijmde: veronderstel eens dat het niet zo is. Dan zou er een positief idee zijn, of een positieve modus van denken, die dus iets affirmeert over zijn object of ideatum en die tevens een vergissing is, dus een onwaarheid affirmeert. Dat zou inderdaad vreemd zijn: een bevestiging dat iets niet waar is, dat het niet is zoals het is. Dat kan maar bezwaarlijk als een positieve uitspraak gekwalificeerd worden, als een positief idee. Het is immers de bevestiging dat een idee niet overeenstemt met zijn ideatum. Volgens de vorige stelling kan een dergelijk idee niet in de substantie zijn, of kan niet bestaan. Dat onwaar idee kan evenmin buiten de substantie zijn, want al wat is, is in de substantie en er is niets dat kan bestaan of dat zelfs maar denkbaar is zonder de substantie. Of anders gezegd, zonder God erbij te betrekken: een onwaar idee kan überhaupt niet bestaan in de oneindige keten van ideeën, want die zijn allemaal noodzakelijkerwijs adequaat en waar. Het kan ook niet bestaan buiten die oneindige keten, want buiten die oneindige keten zijn er geen ideeën, ze zijn zelfs niet denkbaar buiten die keten. Bijgevolg kan een dergelijk idee op geen enkele manier bestaan. Het is duidelijk dat het hier gaat om de ideeën zoals ze in de substantie zijn, dus in de oneindige keten van ideeën, niet over de zeer beperkte en inadequate ideeën die wij hebben in ons gemoed op grond van onze kennis van de wijzigende toestanden van ons lichaam tengevolge van ons contact met andere lichamen.