Vertaling
Stelling 24. De essentie van de zaken die door God voortgebracht zijn houdt de existentie niet in.
Bewijs: dat blijkt uit definitie 1. Immers, datgene waarvan de natuur (op zichzelf beschouwd, wel te verstaan) de existentie inhoudt, is oorzaak van zichzelf en bestaat uitsluitend vanuit de noodzakelijkheid van zijn natuur.
Corollarium: daaruit volgt dat God niet alleen de oorzaak is dat de zaken beginnen te bestaan, maar tevens dat ze blijven bestaan; of anders (om een scholastieke term te gebruiken): God is de zijnsoorzaak van de zaken. Want of zaken bestaan of niet bestaan, telkens we het over hun essentie hebben stellen we vast dat die noch de existentie, noch de duur inhouden. En dus kan hun essentie noch oorzaak zijn van hun existentie, noch van hun duur, maar kan enkel God dat zijn, tot wiens natuur het alleenlijk behoort te bestaan (volgens het corollarium bij stelling 14).
Stelling 24. De essentie van de zaken die door God voortgebracht zijn houdt de existentie niet in.
Bewijs: dat blijkt uit definitie 1. Immers, datgene waarvan de natuur (op zichzelf beschouwd, wel te verstaan) de existentie inhoudt, is oorzaak van zichzelf en bestaat uitsluitend vanuit de noodzakelijkheid van zijn natuur.
Corollarium: daaruit volgt dat God niet alleen de oorzaak is dat de zaken beginnen te bestaan, maar tevens dat ze blijven bestaan; of anders (om een scholastieke term te gebruiken): God is de zijnsoorzaak van de zaken. Want of zaken bestaan of niet bestaan, telkens we het over hun essentie hebben stellen we vast dat die noch de existentie, noch de duur inhouden. En dus kan hun essentie noch oorzaak zijn van hun existentie, noch van hun duur, maar kan enkel God dat zijn, tot wiens natuur het alleenlijk behoort te bestaan (volgens het corollarium bij stelling 14).
Latijnse tekst
PROPOSITIO XXIV: Rerum a Deo productarum essentia non involvit existentiam.
DEMONSTRATIO: Patet ex definitione 1. Id enim cujus natura (in se scilicet considerata) involvit existentiam, causa est sui et ex sola suæ naturæ necessitate existit.
COROLLARIUM: Hinc sequitur Deum non tantum esse causam ut res incipiant existere sed etiam ut in existendo perseverent sive (ut termino scholastico utar) Deum esse causam essendi rerum. Nam sive res existant sive non existant, quotiescunque ad earum essentiam attendimus, eandem nec existentiam nec durationem involvere comperimus adeoque earum essentia neque suæ existentiæ neque suæ durationis potest esse causa sed tantum Deus ad cujus solam naturam pertinet existere (per corollarium I propositionis 14).
PROPOSITIO XXIV: Rerum a Deo productarum essentia non involvit existentiam.
DEMONSTRATIO: Patet ex definitione 1. Id enim cujus natura (in se scilicet considerata) involvit existentiam, causa est sui et ex sola suæ naturæ necessitate existit.
COROLLARIUM: Hinc sequitur Deum non tantum esse causam ut res incipiant existere sed etiam ut in existendo perseverent sive (ut termino scholastico utar) Deum esse causam essendi rerum. Nam sive res existant sive non existant, quotiescunque ad earum essentiam attendimus, eandem nec existentiam nec durationem involvere comperimus adeoque earum essentia neque suæ existentiæ neque suæ durationis potest esse causa sed tantum Deus ad cujus solam naturam pertinet existere (per corollarium I propositionis 14).
Toelichting
We kennen nu het verschil tussen essentie en existentie (bestaan): de essentie van iets is wat het is, de existentie dat het er is. De essentie van een mens is dat hij of zij een mens is en dat kan uitgedrukt worden in een definitie die toepasselijk is op alle mensen. Overigens is er een specifieke essentie van elke mens, elke mens heeft een eigen vorm van de essentie van het mens-zijn. Al die essenties zijn eveneens eeuwig en onbeperkt, ze behoren tot de eeuwige en onbeperkte substantie. Maar wat met de existentie van een mens?
Stelling 24 heeft het over de zaken die door de substantie voortgebracht zijn, en zegt daarover dat hun essentie hun existentie niet insluit. Voor het bewijs grijpt Spinoza terug naar de eerste definitie: als de essentie van iets tevens de existentie inhoudt, dan is dat zijn eigen oorzaak. De zaken die door God/de substantie voortgebracht zijn, hebben evident God/de substantie als oorzaak en niet zichzelf, en dus zijn ze niet causa sui; bijgevolg kan hun essentie hun existentie niet inhouden.
Als de zaken niet zelf de oorzaak zijn van hun bestaan, moet er niet alleen een oorzaak zijn van hun ontstaan, maar tevens moet er op elk ogenblik van hun bestaan een oorzaak zijn van dat bestaan. Ze kunnen niet uit zichzelf bestaan, omdat hun essentie hun bestaan niet inhoudt, noch enige tijdsduur van dat bestaan. De substantie is dus de oorzaak van beide, hun ontstaan en hun tijdelijk bestaan, want alleen tot de natuur van de substantie behoort het te bestaan (1p14c1).
We kennen nu het verschil tussen essentie en existentie (bestaan): de essentie van iets is wat het is, de existentie dat het er is. De essentie van een mens is dat hij of zij een mens is en dat kan uitgedrukt worden in een definitie die toepasselijk is op alle mensen. Overigens is er een specifieke essentie van elke mens, elke mens heeft een eigen vorm van de essentie van het mens-zijn. Al die essenties zijn eveneens eeuwig en onbeperkt, ze behoren tot de eeuwige en onbeperkte substantie. Maar wat met de existentie van een mens?
Stelling 24 heeft het over de zaken die door de substantie voortgebracht zijn, en zegt daarover dat hun essentie hun existentie niet insluit. Voor het bewijs grijpt Spinoza terug naar de eerste definitie: als de essentie van iets tevens de existentie inhoudt, dan is dat zijn eigen oorzaak. De zaken die door God/de substantie voortgebracht zijn, hebben evident God/de substantie als oorzaak en niet zichzelf, en dus zijn ze niet causa sui; bijgevolg kan hun essentie hun existentie niet inhouden.
Als de zaken niet zelf de oorzaak zijn van hun bestaan, moet er niet alleen een oorzaak zijn van hun ontstaan, maar tevens moet er op elk ogenblik van hun bestaan een oorzaak zijn van dat bestaan. Ze kunnen niet uit zichzelf bestaan, omdat hun essentie hun bestaan niet inhoudt, noch enige tijdsduur van dat bestaan. De substantie is dus de oorzaak van beide, hun ontstaan en hun tijdelijk bestaan, want alleen tot de natuur van de substantie behoort het te bestaan (1p14c1).