Vertaling
Stelling 36. Er bestaat niets, of uit zijn natuur volgt een of ander gevolg.
Bewijs: al wat bestaat, drukt Gods natuur of essentie uit op een zekere en welbepaalde manier (volgens het corollarium van stelling 25), i.e. (volgens stelling 34) al wat bestaat drukt de macht van God, die de oorzaak is van alle zaken, op een zekere en welbepaalde manier uit, en dus (volgens stelling 16) moet daaruit enig gevolg voortkomen, q.e.d.
Stelling 36. Er bestaat niets, of uit zijn natuur volgt een of ander gevolg.
Bewijs: al wat bestaat, drukt Gods natuur of essentie uit op een zekere en welbepaalde manier (volgens het corollarium van stelling 25), i.e. (volgens stelling 34) al wat bestaat drukt de macht van God, die de oorzaak is van alle zaken, op een zekere en welbepaalde manier uit, en dus (volgens stelling 16) moet daaruit enig gevolg voortkomen, q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XXXVI: Nihil existit ex cujus natura aliquis effectus non sequatur.
DEMONSTRATIO: Quicquid existit, Dei naturam sive essentiam certo et determinato modo exprimit (per corollarium propositionis 25) hoc est (per propositionem 34) quicquid existit, Dei potentiam quæ omnium rerum causa est, certo et determinato modo exprimit adeoque (per propositionem 16) ex eo aliquis effectus sequi debet. Q.E.D.
PROPOSITIO XXXVI: Nihil existit ex cujus natura aliquis effectus non sequatur.
DEMONSTRATIO: Quicquid existit, Dei naturam sive essentiam certo et determinato modo exprimit (per corollarium propositionis 25) hoc est (per propositionem 34) quicquid existit, Dei potentiam quæ omnium rerum causa est, certo et determinato modo exprimit adeoque (per propositionem 16) ex eo aliquis effectus sequi debet. Q.E.D.
Toelichting
De laatste stelling van dit eerste deel doet ons onvermijdelijk terugdenken aan het derde en vierde axioma, die over de noodzakelijke band tussen oorzaak en gevolg handelen. Nu voegt Spinoza daaraan toe dat uit de natuur van al wat bestaat altijd een of ander gevolg voortkomt. De redenering vertrekt van het feit dat alles door de substantie gedetermineerd is om te bestaan en op een zekere manier te handelen en dus een uitdrukking is van de haar natuur of essentie (1p25c) en dus ook van haar macht, aangezien uit de noodzakelijkheid van haar natuur oneindig veel zaken voorkomen op oneindig veel manieren (1p16). Alles is dus een modus van de almacht van de substantie en moet dus noodzakelijkerwijs een gevolg hebben dat afhankelijk is van zijn eigen natuur.
De laatste stelling van dit eerste deel doet ons onvermijdelijk terugdenken aan het derde en vierde axioma, die over de noodzakelijke band tussen oorzaak en gevolg handelen. Nu voegt Spinoza daaraan toe dat uit de natuur van al wat bestaat altijd een of ander gevolg voortkomt. De redenering vertrekt van het feit dat alles door de substantie gedetermineerd is om te bestaan en op een zekere manier te handelen en dus een uitdrukking is van de haar natuur of essentie (1p25c) en dus ook van haar macht, aangezien uit de noodzakelijkheid van haar natuur oneindig veel zaken voorkomen op oneindig veel manieren (1p16). Alles is dus een modus van de almacht van de substantie en moet dus noodzakelijkerwijs een gevolg hebben dat afhankelijk is van zijn eigen natuur.