Vertaling
Stelling 23. Elke modus die noodzakelijkerwijs en onbeperkt bestaat, moet noodzakelijkerwijs gevolgd zijn hetzij uit de absolute natuur van een of ander attribuut van God, hetzij uit een ander attribuut dat gewijzigd is in een toestand die zowel noodzakelijkerwijs als onbegrensd bestaat.
Bewijs: een modus is immers in iets anders en moet ook middels dat begrepen worden (volgens definitie 5), i.e. (volgens stelling 15) een modus is in God en is enkel middels God denkbaar. Indien men echter een modus zo opvat dat die noodzakelijk bestaat en onbegrensd is, moet elk van deze beide punten noodzakelijkerwijs afgeleid of vastgesteld worden middels een attribuut van God, dat opgevat wordt als een uitdrukking van een onbeperkte en noodzakelijke essentie of (wat volgens definitie 8 hetzelfde is), van eeuwigheid; i.e. (volgens definitie 6 en stelling 19), dat absoluut opgevat wordt. Dus moest een modus die zowel noodzakelijkerwijs als onbeperkt bestaat, volgen uit de absolute natuur van een attribuut van God; en wel hetzij onmiddellijk (daarover gaat stelling 21), hetzij middels een toestandswijziging die uit zijn absolute natuur volgt, i.e. (volgens de voorgaande stelling) die zowel noodzakelijkerwijs als onbeperkt bestaat, q.e.d.
Stelling 23. Elke modus die noodzakelijkerwijs en onbeperkt bestaat, moet noodzakelijkerwijs gevolgd zijn hetzij uit de absolute natuur van een of ander attribuut van God, hetzij uit een ander attribuut dat gewijzigd is in een toestand die zowel noodzakelijkerwijs als onbegrensd bestaat.
Bewijs: een modus is immers in iets anders en moet ook middels dat begrepen worden (volgens definitie 5), i.e. (volgens stelling 15) een modus is in God en is enkel middels God denkbaar. Indien men echter een modus zo opvat dat die noodzakelijk bestaat en onbegrensd is, moet elk van deze beide punten noodzakelijkerwijs afgeleid of vastgesteld worden middels een attribuut van God, dat opgevat wordt als een uitdrukking van een onbeperkte en noodzakelijke essentie of (wat volgens definitie 8 hetzelfde is), van eeuwigheid; i.e. (volgens definitie 6 en stelling 19), dat absoluut opgevat wordt. Dus moest een modus die zowel noodzakelijkerwijs als onbeperkt bestaat, volgen uit de absolute natuur van een attribuut van God; en wel hetzij onmiddellijk (daarover gaat stelling 21), hetzij middels een toestandswijziging die uit zijn absolute natuur volgt, i.e. (volgens de voorgaande stelling) die zowel noodzakelijkerwijs als onbeperkt bestaat, q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XXIII: Omnis modus qui et necessario et infinitus existit, necessario sequi debuit vel ex absoluta natura alicujus attributi Dei vel ex aliquo attributo modificato modificatione quæ et necessario et infinita existit.
DEMONSTRATIO: Modus enim in alio est per quod concipi debet (per definitionem 5) hoc est (per propositionem 15) in solo Deo est et per solum Deum concipi potest. Si ergo modus concipitur necessario existere et infinitus esse, utrumque hoc debet necessario concludi sive percipi per aliquod Dei attributum quatenus idem concipitur infinitatem et necessitatem existentiæ sive (quod per definitionem 8 idem est) æternitatem exprimere hoc est (per definitionem 6 et propositionem 19) quatenus absolute consideratur. Modus ergo qui et necessario et infinitus existit, ex absoluta natura alicujus Dei attributi sequi debuit hocque vel immediate (de quo vide propositionem 21) vel mediante aliqua modificatione quæ ex ejus absoluta natura sequitur hoc est (per propositionem præcedentem) quæ et necessario et infinita existit. Q.E.D.
PROPOSITIO XXIII: Omnis modus qui et necessario et infinitus existit, necessario sequi debuit vel ex absoluta natura alicujus attributi Dei vel ex aliquo attributo modificato modificatione quæ et necessario et infinita existit.
DEMONSTRATIO: Modus enim in alio est per quod concipi debet (per definitionem 5) hoc est (per propositionem 15) in solo Deo est et per solum Deum concipi potest. Si ergo modus concipitur necessario existere et infinitus esse, utrumque hoc debet necessario concludi sive percipi per aliquod Dei attributum quatenus idem concipitur infinitatem et necessitatem existentiæ sive (quod per definitionem 8 idem est) æternitatem exprimere hoc est (per definitionem 6 et propositionem 19) quatenus absolute consideratur. Modus ergo qui et necessario et infinitus existit, ex absoluta natura alicujus Dei attributi sequi debuit hocque vel immediate (de quo vide propositionem 21) vel mediante aliqua modificatione quæ ex ejus absoluta natura sequitur hoc est (per propositionem præcedentem) quæ et necessario et infinita existit. Q.E.D.
Toelichting
Stelling 23 vat het nog eens samen. Alles komt voort uit de substantie, maar steeds onder een of meer, of alle attributen van die substantie. Dat gebeurt ofwel rechtstreeks, als een rechtstreeks gevolg van de absolute natuur van een attribuut van de substantie, ofwel als een gevolg van een bepaalde toestand van dat attribuut die zelf ook eeuwig en onbegrensd is, als een toestand van een eeuwig en onbegrensd attribuut. Er zijn dus verscheidene eeuwige en onbegrensde modi: de onmiddellijke die rechtstreeks voortkomen uit de substantie onder een attribuut en de middellijke die voortkomen uit een dergelijke onmiddellijke modus. In beide gevallen is hun bestaan noodzakelijk en onbeperkt, omdat ze rechtstreeks of onrechtstreeks voortkomen uit een eeuwige en onbeperkte substantie, onder een attribuut dat eveneens eeuwig en onbeperkt is. Spinoza geeft geen voorbeelden van de middellijke tijdloze modi en wij wagen ons maar beter niet aan ongegronde veronderstellingen daarover.
Stelling 23 vat het nog eens samen. Alles komt voort uit de substantie, maar steeds onder een of meer, of alle attributen van die substantie. Dat gebeurt ofwel rechtstreeks, als een rechtstreeks gevolg van de absolute natuur van een attribuut van de substantie, ofwel als een gevolg van een bepaalde toestand van dat attribuut die zelf ook eeuwig en onbegrensd is, als een toestand van een eeuwig en onbegrensd attribuut. Er zijn dus verscheidene eeuwige en onbegrensde modi: de onmiddellijke die rechtstreeks voortkomen uit de substantie onder een attribuut en de middellijke die voortkomen uit een dergelijke onmiddellijke modus. In beide gevallen is hun bestaan noodzakelijk en onbeperkt, omdat ze rechtstreeks of onrechtstreeks voortkomen uit een eeuwige en onbeperkte substantie, onder een attribuut dat eveneens eeuwig en onbeperkt is. Spinoza geeft geen voorbeelden van de middellijke tijdloze modi en wij wagen ons maar beter niet aan ongegronde veronderstellingen daarover.