Vertaling
Stelling 31. Het daadwerkelijke begrijpen, of dat nu het beperkte is of het onbeperkte, moet net zoals de wil, de begeerte, de liefde &c. betrekking hebben op de genatuurde natuur en dus niet op de naturende natuur.
Bewijs: onder begrijpen verstaan we (wat vanzelfsprekend is) niet het absolute denken, maar enkel een zekere modus van denken, een modus die verschilt van andere, bijvoorbeeld het begeren, het liefhebben &c., en dus moet begrepen worden middels het absolute denken; en inderdaad (volgens stelling 15 en definitie 6) moet die modus zo begrepen worden middels een attribuut Gods dat de eeuwige en onbegrensde essentie van het denken uitdrukt, dat die daarzonder niet kan zijn noch denkbaar is. En bijgevolg (volgens het scholium bij stelling 29) moet die betrekking hebben op de genatuurde natuur en inderdaad niet op de naturende, zoals eveneens het geval is voor de overige modi van het denken, q.e.d.
Scholium: de reden waarom ik hier van daadwerkelijk begrijpen spreek, is niet dat ik toegeef dat er een potentieel begrijpen is; maar omdat ik alle verwarring wens te vermijden, spreek ik enkel over zaken die wij zo helder vatten als enigszins mogelijk is, met name over het begrijpen, iets dat wij helderder begrijpen dan wat ook. Wij kunnen immers niets begrijpen dat niet bijdraagt tot een betere kennis van het begrijpen.
Stelling 31. Het daadwerkelijke begrijpen, of dat nu het beperkte is of het onbeperkte, moet net zoals de wil, de begeerte, de liefde &c. betrekking hebben op de genatuurde natuur en dus niet op de naturende natuur.
Bewijs: onder begrijpen verstaan we (wat vanzelfsprekend is) niet het absolute denken, maar enkel een zekere modus van denken, een modus die verschilt van andere, bijvoorbeeld het begeren, het liefhebben &c., en dus moet begrepen worden middels het absolute denken; en inderdaad (volgens stelling 15 en definitie 6) moet die modus zo begrepen worden middels een attribuut Gods dat de eeuwige en onbegrensde essentie van het denken uitdrukt, dat die daarzonder niet kan zijn noch denkbaar is. En bijgevolg (volgens het scholium bij stelling 29) moet die betrekking hebben op de genatuurde natuur en inderdaad niet op de naturende, zoals eveneens het geval is voor de overige modi van het denken, q.e.d.
Scholium: de reden waarom ik hier van daadwerkelijk begrijpen spreek, is niet dat ik toegeef dat er een potentieel begrijpen is; maar omdat ik alle verwarring wens te vermijden, spreek ik enkel over zaken die wij zo helder vatten als enigszins mogelijk is, met name over het begrijpen, iets dat wij helderder begrijpen dan wat ook. Wij kunnen immers niets begrijpen dat niet bijdraagt tot een betere kennis van het begrijpen.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XXXI: Intellectus actu sive is finitus sit sive infinitus, ut et voluntas, cupiditas, amor etc. ad Naturam naturatam, non vero ad naturantem referri debent.
DEMONSTRATIO: Per intellectum enim (ut per se notum) non intelligimus absolutam cogitationem sed certum tantum modum cogitandi, qui modus ab aliis scilicet cupiditate, amore, etc. differt adeoque (per definitionem 5) per absolutam cogitationem concipi debet nempe (per propositionem 15 et definitionem 6) per aliquod Dei attributum quod æternam et infinitam cogitationis essentiam exprimit, ita concipi debet ut sine ipso nec esse nec concipi possit ac propterea (per scholium propositionis 29) ad Naturam naturatam, non vero naturantem referri debet ut etiam reliqui modi cogitandi. Q.E.D.
SCHOLIUM: Ratio cur hic loquar de intellectu actu non est quia concedo ullum dari intellectum potentia sed quia omnem confusionem vitare cupio, nolui loqui nisi de re nobis quam clarissime percepta, de ipsa scilicet intellectione qua nihil nobis clarius percipitur. Nihil enim intelligere possumus quod ad perfectiorem intellectionis cognitionem non conducat.
PROPOSITIO XXXI: Intellectus actu sive is finitus sit sive infinitus, ut et voluntas, cupiditas, amor etc. ad Naturam naturatam, non vero ad naturantem referri debent.
DEMONSTRATIO: Per intellectum enim (ut per se notum) non intelligimus absolutam cogitationem sed certum tantum modum cogitandi, qui modus ab aliis scilicet cupiditate, amore, etc. differt adeoque (per definitionem 5) per absolutam cogitationem concipi debet nempe (per propositionem 15 et definitionem 6) per aliquod Dei attributum quod æternam et infinitam cogitationis essentiam exprimit, ita concipi debet ut sine ipso nec esse nec concipi possit ac propterea (per scholium propositionis 29) ad Naturam naturatam, non vero naturantem referri debet ut etiam reliqui modi cogitandi. Q.E.D.
SCHOLIUM: Ratio cur hic loquar de intellectu actu non est quia concedo ullum dari intellectum potentia sed quia omnem confusionem vitare cupio, nolui loqui nisi de re nobis quam clarissime percepta, de ipsa scilicet intellectione qua nihil nobis clarius percipitur. Nihil enim intelligere possumus quod ad perfectiorem intellectionis cognitionem non conducat.
Toelichting
In stelling 31 legt Spinoza uit wat hij hier bedoelt met intellectus, het begrijpen. Dat kan begrensd zijn of onbegrensd, dat wil zeggen het kan het begrijpen zijn door een intellect dat onbegrensd is of door een intellect dat begrensd is en dat deel uitmaakt van het onbegrensd intellect. Spinoza benadrukt dat dit onderscheid geen enkel verschil maakt voor het begrijpen van ware ideeën: die zijn zowel waar voor het intellect van God als voor het meer beperkte menselijke intellect.
Hij plaatst het intellect in dezelfde reeks als ‘de wil, de begeerte, de liefde &c.’. Het gaat dus om alle activiteiten van het gemoed (mens), waarvan het begrijpen er een is, maar wel een dat verschilt van alle andere. Al die gemoedstoestanden behoren tot het attribuut van het denken en moeten vanuit dat attribuut begrepen worden. Het intellect of het begrijpen is hier dus niet het attribuut van het denken, maar een modus van het denken, zowel voor het onbegrensde intellect van de substantie als voor het beperkte intellect van de mens, een modus die zonder dat attribuut niet kan bestaan noch denkbaar is. Aangezien het dus een begrensde en tijdelijke modus betreft en niet een eeuwig en onbeperkt attribuut, behoort het intellect, zoals de andere modi van het denken, tot de genatuurde natuur, en niet tot de naturende.
In stelling 30 en 31 is telkens sprake van daadwerkelijk (actu) intellect of begrijpen. Spinoza haast zich te zeggen dat hij daarmee helemaal niet bedoelt dat er naast dat daadwerkelijke ook nog een potentieel begrijpen zou zijn. Om alle misverstanden te vermijden spreekt hij hier over het begrijpen waarmee wij vertrouwd zijn, het begrijpen, het inzicht dat wij hebben en waarvan we duidelijk weten dat het juist is, om ware ideeën die met hun ideatum overeenkomen. Elk inzicht dat wij verwerven, draagt immers bij tot een betere kennis van ons begrijpen.
In stelling 31 legt Spinoza uit wat hij hier bedoelt met intellectus, het begrijpen. Dat kan begrensd zijn of onbegrensd, dat wil zeggen het kan het begrijpen zijn door een intellect dat onbegrensd is of door een intellect dat begrensd is en dat deel uitmaakt van het onbegrensd intellect. Spinoza benadrukt dat dit onderscheid geen enkel verschil maakt voor het begrijpen van ware ideeën: die zijn zowel waar voor het intellect van God als voor het meer beperkte menselijke intellect.
Hij plaatst het intellect in dezelfde reeks als ‘de wil, de begeerte, de liefde &c.’. Het gaat dus om alle activiteiten van het gemoed (mens), waarvan het begrijpen er een is, maar wel een dat verschilt van alle andere. Al die gemoedstoestanden behoren tot het attribuut van het denken en moeten vanuit dat attribuut begrepen worden. Het intellect of het begrijpen is hier dus niet het attribuut van het denken, maar een modus van het denken, zowel voor het onbegrensde intellect van de substantie als voor het beperkte intellect van de mens, een modus die zonder dat attribuut niet kan bestaan noch denkbaar is. Aangezien het dus een begrensde en tijdelijke modus betreft en niet een eeuwig en onbeperkt attribuut, behoort het intellect, zoals de andere modi van het denken, tot de genatuurde natuur, en niet tot de naturende.
In stelling 30 en 31 is telkens sprake van daadwerkelijk (actu) intellect of begrijpen. Spinoza haast zich te zeggen dat hij daarmee helemaal niet bedoelt dat er naast dat daadwerkelijke ook nog een potentieel begrijpen zou zijn. Om alle misverstanden te vermijden spreekt hij hier over het begrijpen waarmee wij vertrouwd zijn, het begrijpen, het inzicht dat wij hebben en waarvan we duidelijk weten dat het juist is, om ware ideeën die met hun ideatum overeenkomen. Elk inzicht dat wij verwerven, draagt immers bij tot een betere kennis van ons begrijpen.