Derde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 26. Wij streven ernaar om over iets dat we haten alles te bevestigen waarvan we ons inbeelden dat het daaraan droefheid berokkent en integendeel dat te ontkennen waarvan wij ons inbeelden dat het daaraan blijdschap verschaft.
Bewijs: deze stelling volgt uit 3p23 zoals de vorige uit 3p21.
Scholium: daardoor zien we dat het gemakkelijk voorvalt dat men over zichzelf en over iets dat men liefheeft een beter gedacht heeft dan gerechtvaardigd is en integendeel over iets dat men haat een slechter dan gerechtvaardigd is. En inderdaad, deze verbeelding noemen we, als ze betrekking heeft op een persoon die een beter gedacht heeft van zichzelf dan gerechtvaardigd is, hoogmoed; het is een soort van uitzinnigheid omdat men met de ogen open droomt alles te kunnen wat enkel de verbeelding bereikt en dat men daarom als reëel beschouwt en daarover uitgelaten is, zolang men zich die zaken niet kan inbeelden die het bestaan ervan uitsluiten en de eigen daadkracht begrenzen. Dus is de hoogmoed de blijdschap die hieruit ontstaat dat men een beter gedacht heeft van zichzelf dan gerechtvaardigd is. Vervolgens noemt men de blijdschap die voortkomt uit het feit dat men over een ander een beter gedacht heeft dan gerechtvaardigd is, overwaardering; en de blijdschap ten slotte die ontstaat doordat men over een ander een slechter gedacht heeft dan gerechtvaardigd is, minachting.
Stelling 26. Wij streven ernaar om over iets dat we haten alles te bevestigen waarvan we ons inbeelden dat het daaraan droefheid berokkent en integendeel dat te ontkennen waarvan wij ons inbeelden dat het daaraan blijdschap verschaft.
Bewijs: deze stelling volgt uit 3p23 zoals de vorige uit 3p21.
Scholium: daardoor zien we dat het gemakkelijk voorvalt dat men over zichzelf en over iets dat men liefheeft een beter gedacht heeft dan gerechtvaardigd is en integendeel over iets dat men haat een slechter dan gerechtvaardigd is. En inderdaad, deze verbeelding noemen we, als ze betrekking heeft op een persoon die een beter gedacht heeft van zichzelf dan gerechtvaardigd is, hoogmoed; het is een soort van uitzinnigheid omdat men met de ogen open droomt alles te kunnen wat enkel de verbeelding bereikt en dat men daarom als reëel beschouwt en daarover uitgelaten is, zolang men zich die zaken niet kan inbeelden die het bestaan ervan uitsluiten en de eigen daadkracht begrenzen. Dus is de hoogmoed de blijdschap die hieruit ontstaat dat men een beter gedacht heeft van zichzelf dan gerechtvaardigd is. Vervolgens noemt men de blijdschap die voortkomt uit het feit dat men over een ander een beter gedacht heeft dan gerechtvaardigd is, overwaardering; en de blijdschap ten slotte die ontstaat doordat men over een ander een slechter gedacht heeft dan gerechtvaardigd is, minachting.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XXVI: Id omne de re quam odio habemus, affirmare conamur quod ipsam tristitia afficere imaginamur et id contra negare quod ipsam lætitia afficere imaginamur.
DEMONSTRATIO: Sequitur hæc propositio ex propositione 23 ut præcedens ex propositione 21 hujus.
SCHOLIUM: His videmus facile contingere ut homo de se deque re amata plus justo et contra de re quam odit, minus justo sentiat, quæ quidem imaginatio quando ipsum hominem respicit qui de se plus justo sentit, superbia vocatur et species delirii est quia homo oculis apertis somniat se omnia illa posse quæ sola imaginatione assequitur quæque propterea veluti realia contemplatur iisque exultat quamdiu ea imaginari non potest quæ horum existentiam secludunt et ipsius agendi potentiam determinant. Est igitur superbia lætitia ex eo orta quod homo de se plus justo sentit. Deinde lætitia quæ ex eo oritur quod homo de alio plus justo sentit, existimatio vocatur et illa denique despectus quæ ex eo oritur quod de alio minus justo sentit.
PROPOSITIO XXVI: Id omne de re quam odio habemus, affirmare conamur quod ipsam tristitia afficere imaginamur et id contra negare quod ipsam lætitia afficere imaginamur.
DEMONSTRATIO: Sequitur hæc propositio ex propositione 23 ut præcedens ex propositione 21 hujus.
SCHOLIUM: His videmus facile contingere ut homo de se deque re amata plus justo et contra de re quam odit, minus justo sentiat, quæ quidem imaginatio quando ipsum hominem respicit qui de se plus justo sentit, superbia vocatur et species delirii est quia homo oculis apertis somniat se omnia illa posse quæ sola imaginatione assequitur quæque propterea veluti realia contemplatur iisque exultat quamdiu ea imaginari non potest quæ horum existentiam secludunt et ipsius agendi potentiam determinant. Est igitur superbia lætitia ex eo orta quod homo de se plus justo sentit. Deinde lætitia quæ ex eo oritur quod homo de alio plus justo sentit, existimatio vocatur et illa denique despectus quæ ex eo oritur quod de alio minus justo sentit.
Toelichting
Stelling 26 is de omkering van stelling 23: als we iets of iemand haten, denken we bij voorkeur positief over wat voor die zaak of die persoon schadelijk is en een oorzaak van diens droefheid; we denken zo weinig mogelijk aan wat in die persoon blijdschap kan veroorzaken, dat is wel onze laatste zorg.
In het scholium wordt een nieuwe gedachte ontwikkeld op basis van de voorgaande stellingen. Daaruit blijkt immers dat de manier waarop wij over onszelf en over anderen denken sterk gekleurd is door onze gemoedstoestanden. Die gemoedstoestanden worden vaak veroorzaakt door associatie, imitatie, analogie en naar aanleiding van louter omstandigheden, en hebben dus niet steeds een kern van waarheid. Wij zijn met andere woorden geneigd om over onszelf en bij uitbreiding over onze geliefden en gelijken op een preferentiële manier te denken, ook als daartoe geen objectieve reden bestaat. Omgekeerd denken we over het voorwerp van onze haat op een even ongerechtvaardigd overdreven negatieve manier: wij zien het als nog slechter dan het eigenlijk is. Die overdreven zelfingenomenheid noemt Spinoza superbia en wij vertalen dat als ‘hoogmoed’, een te hoge dunk hebben van zichzelf, zich beter achten dan men is en ook beter dan de anderen. Het is een soort van delirium, een uitzinnigheid omdat wij in onze enthousiaste eigenwaan blind zijn voor al de redenen die ons in de praktijk in de weg staan om te doen waartoe wij denken in staat te zijn, maar wat we enkel in onze verbeelding kunnen realiseren. We dromen met de ogen open, zegt Spinoza. Hoogmoed is de misplaatste blijdschap over onze eigen zelfoverschatting. Het is echter ook mogelijk dat wij een al te goede indruk hebben van anderen en hun reële mogelijkheden overschatten; dat is de existimatio, de overwaardering. Wanneer we iemand anders onderschatten, is dat geringschatting of minachting of het neerkijken op iemand (despectus).
Stelling 26 is de omkering van stelling 23: als we iets of iemand haten, denken we bij voorkeur positief over wat voor die zaak of die persoon schadelijk is en een oorzaak van diens droefheid; we denken zo weinig mogelijk aan wat in die persoon blijdschap kan veroorzaken, dat is wel onze laatste zorg.
In het scholium wordt een nieuwe gedachte ontwikkeld op basis van de voorgaande stellingen. Daaruit blijkt immers dat de manier waarop wij over onszelf en over anderen denken sterk gekleurd is door onze gemoedstoestanden. Die gemoedstoestanden worden vaak veroorzaakt door associatie, imitatie, analogie en naar aanleiding van louter omstandigheden, en hebben dus niet steeds een kern van waarheid. Wij zijn met andere woorden geneigd om over onszelf en bij uitbreiding over onze geliefden en gelijken op een preferentiële manier te denken, ook als daartoe geen objectieve reden bestaat. Omgekeerd denken we over het voorwerp van onze haat op een even ongerechtvaardigd overdreven negatieve manier: wij zien het als nog slechter dan het eigenlijk is. Die overdreven zelfingenomenheid noemt Spinoza superbia en wij vertalen dat als ‘hoogmoed’, een te hoge dunk hebben van zichzelf, zich beter achten dan men is en ook beter dan de anderen. Het is een soort van delirium, een uitzinnigheid omdat wij in onze enthousiaste eigenwaan blind zijn voor al de redenen die ons in de praktijk in de weg staan om te doen waartoe wij denken in staat te zijn, maar wat we enkel in onze verbeelding kunnen realiseren. We dromen met de ogen open, zegt Spinoza. Hoogmoed is de misplaatste blijdschap over onze eigen zelfoverschatting. Het is echter ook mogelijk dat wij een al te goede indruk hebben van anderen en hun reële mogelijkheden overschatten; dat is de existimatio, de overwaardering. Wanneer we iemand anders onderschatten, is dat geringschatting of minachting of het neerkijken op iemand (despectus).