Derde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 36. Wie zich iets herinnert waardoor men al eens verblijd werd, begeert dat te bezitten onder dezelfde omstandigheden als toen men er voor het eerst door verblijd werd.
Bewijs: wat een persoon samen zag met wat hem verblijdde, is allemaal (volgens 3p15) bij toeval oorzaak van diens blijdschap; en dus (volgens 3p28) zal die persoon begerig zijn dat allemaal te bezitten samen met wat die persoon verblijdde, oftewel: die persoon zal begerig zijn dat samen met al de omstandigheden daarvan te bezitten, zoals toen die persoon zich daarover voor het eerst verblijdde, q.e.d.
Corollarium: als de liefhebbende persoon bijgevolg zal ontdekken dat een van die omstandigheden ontbreekt, zal die bedroefd zijn.
Bewijs: want in zover men ontdekt dat een omstandigheid ontbreekt, beeldt men zich iets in dat het bestaan ervan uitsluit. Omdat men dan door de liefde daarnaar of naar de omstandigheden begerig is, zal men bijgevolg (volgens 3p19) bedroefd zijn in zover men zich inbeeldt dat het ontbreekt.
Scholium: deze droefheid, in zover ze de afwezigheid betreft van wat wij liefhebben, wordt hunker genoemd.
Stelling 36. Wie zich iets herinnert waardoor men al eens verblijd werd, begeert dat te bezitten onder dezelfde omstandigheden als toen men er voor het eerst door verblijd werd.
Bewijs: wat een persoon samen zag met wat hem verblijdde, is allemaal (volgens 3p15) bij toeval oorzaak van diens blijdschap; en dus (volgens 3p28) zal die persoon begerig zijn dat allemaal te bezitten samen met wat die persoon verblijdde, oftewel: die persoon zal begerig zijn dat samen met al de omstandigheden daarvan te bezitten, zoals toen die persoon zich daarover voor het eerst verblijdde, q.e.d.
Corollarium: als de liefhebbende persoon bijgevolg zal ontdekken dat een van die omstandigheden ontbreekt, zal die bedroefd zijn.
Bewijs: want in zover men ontdekt dat een omstandigheid ontbreekt, beeldt men zich iets in dat het bestaan ervan uitsluit. Omdat men dan door de liefde daarnaar of naar de omstandigheden begerig is, zal men bijgevolg (volgens 3p19) bedroefd zijn in zover men zich inbeeldt dat het ontbreekt.
Scholium: deze droefheid, in zover ze de afwezigheid betreft van wat wij liefhebben, wordt hunker genoemd.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XXXVI: Qui rei qua semel delectatus est, recordatur, cupit eadem cum iisdem potiri circumstantiis ac cum primo ipsa delectatus est.
DEMONSTRATIO: Quicquid homo simul cum re quæ ipsum delectavit, vidit, id omne (per propositionem 15 hujus) erit per accidens lætitiæ causa adeoque (per propositionem 28 hujus) omni eo simul cum re quæ ipsum delectavit, potiri cupiet sive re cum omnibus iisdem circumstantiis potiri cupiet ac cum primo eadem delectatus est. Q.E.D.
COROLLARIUM: Si itaque unam ex iis circumstantiis deficere compererit, amans contristabitur.
DEMONSTRATIO: Nam quatenus aliquam circumstantiam deficere comperit eatenus aliquid imaginatur quod ejus rei existentiam secludit. Cum autem ejus rei sive circumstantiæ (per propositionem præcedentem) sit præ amore cupidus, ergo (per propositionem 19 hujus) quatenus eandem deficere imaginatur, contristabitur. Q.E.D.
SCHOLIUM : Hæc tristitia quatenus absentiam ejus quod amamus, respicit, desiderium vocatur.
PROPOSITIO XXXVI: Qui rei qua semel delectatus est, recordatur, cupit eadem cum iisdem potiri circumstantiis ac cum primo ipsa delectatus est.
DEMONSTRATIO: Quicquid homo simul cum re quæ ipsum delectavit, vidit, id omne (per propositionem 15 hujus) erit per accidens lætitiæ causa adeoque (per propositionem 28 hujus) omni eo simul cum re quæ ipsum delectavit, potiri cupiet sive re cum omnibus iisdem circumstantiis potiri cupiet ac cum primo eadem delectatus est. Q.E.D.
COROLLARIUM: Si itaque unam ex iis circumstantiis deficere compererit, amans contristabitur.
DEMONSTRATIO: Nam quatenus aliquam circumstantiam deficere comperit eatenus aliquid imaginatur quod ejus rei existentiam secludit. Cum autem ejus rei sive circumstantiæ (per propositionem præcedentem) sit præ amore cupidus, ergo (per propositionem 19 hujus) quatenus eandem deficere imaginatur, contristabitur. Q.E.D.
SCHOLIUM : Hæc tristitia quatenus absentiam ejus quod amamus, respicit, desiderium vocatur.
Toelichting
Dat wordt bevestigd in stelling 36: de herinnering aan iets of iemand die de oorzaak was van blijdschap in het verleden doet in ons de begeerte rijzen om opnieuw dezelfde blijdschap te ervaren, en onder dezelfde omstandigheden als tevoren. We zullen dus niet alleen onze oude geliefde opnieuw de onze willen maken, maar tevens terugverlangen naar al de omstandigheden waaronder dat destijds voor het eerst gebeurde. Dat is een goed voorbeeld van een onrechtstreekse of toevallige oorzaak van ons verlangen en onze blijdschap: die omstandigheden hebben niet op zichzelf enige invloed op onze begeerte of onze blijdschap, maar louter omdat ze gelijktijdig waren met onze blijdschap in het verleden. Dat die omstandigheden een onmiskenbare rol spelen, verduidelijkt Spinoza nog in het corollarium: als wij wel de geliefde voor ons herwinnen, maar sommige omstandigheden zijn niet dezelfde, zal men dat als een tekort en een gemis aanvoelen. De gedachte alleen al aan dat tekort is een domper op onze blijdschap.
Met droefheid en spijt terugdenken aan verloren geluk en verlangen om dat geluk opnieuw te beleven, noemt Spinoza desiderium, een sterk verlangen, een onweerstaanbare behoefte, een hunker.
Dat wordt bevestigd in stelling 36: de herinnering aan iets of iemand die de oorzaak was van blijdschap in het verleden doet in ons de begeerte rijzen om opnieuw dezelfde blijdschap te ervaren, en onder dezelfde omstandigheden als tevoren. We zullen dus niet alleen onze oude geliefde opnieuw de onze willen maken, maar tevens terugverlangen naar al de omstandigheden waaronder dat destijds voor het eerst gebeurde. Dat is een goed voorbeeld van een onrechtstreekse of toevallige oorzaak van ons verlangen en onze blijdschap: die omstandigheden hebben niet op zichzelf enige invloed op onze begeerte of onze blijdschap, maar louter omdat ze gelijktijdig waren met onze blijdschap in het verleden. Dat die omstandigheden een onmiskenbare rol spelen, verduidelijkt Spinoza nog in het corollarium: als wij wel de geliefde voor ons herwinnen, maar sommige omstandigheden zijn niet dezelfde, zal men dat als een tekort en een gemis aanvoelen. De gedachte alleen al aan dat tekort is een domper op onze blijdschap.
Met droefheid en spijt terugdenken aan verloren geluk en verlangen om dat geluk opnieuw te beleven, noemt Spinoza desiderium, een sterk verlangen, een onweerstaanbare behoefte, een hunker.