Derde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 10. Een idee dat het bestaan van ons lichaam uitsluit, kan niet in ons gemoed zijn, maar is ermee tegenstrijdig.
Bewijs: wat ons lichaam kan vernietigen, kan daarin niet bestaan (volgens 3p5). En dus kan ook het idee daarvan niet in God bestaan in zover hij het idee heeft van ons lichaam (volgens 2p9c), i.e. (volgens 2p11 & 13) het idee daarvan kan niet in ons gemoed zijn. Integendeel echter: omdat (volgens 2p11 & 13) het eerste dat de essentie van het gemoed uitmaakt het idee is van een lichaam dat daadwerkelijk bestaat, is het eerste en voornaamste streven van ons gemoed (volgens 3p7) het bestaan van ons lichaam te bevestigen. En dus is een idee dat het bestaan van ons lichaam ontkent tegenstrijdig met ons gemoed, q.e.d.
Stelling 10. Een idee dat het bestaan van ons lichaam uitsluit, kan niet in ons gemoed zijn, maar is ermee tegenstrijdig.
Bewijs: wat ons lichaam kan vernietigen, kan daarin niet bestaan (volgens 3p5). En dus kan ook het idee daarvan niet in God bestaan in zover hij het idee heeft van ons lichaam (volgens 2p9c), i.e. (volgens 2p11 & 13) het idee daarvan kan niet in ons gemoed zijn. Integendeel echter: omdat (volgens 2p11 & 13) het eerste dat de essentie van het gemoed uitmaakt het idee is van een lichaam dat daadwerkelijk bestaat, is het eerste en voornaamste streven van ons gemoed (volgens 3p7) het bestaan van ons lichaam te bevestigen. En dus is een idee dat het bestaan van ons lichaam ontkent tegenstrijdig met ons gemoed, q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO X: Idea quæ corporis nostri existentiam secludit in nostra mente dari nequit sed eidem est contraria.
DEMONSTRATIO: Quicquid corpus nostrum potest destruere, in eodem dari nequit (per propositionem 5 hujus) adeoque neque ejus rei idea potest in Deo dari quatenus nostri corporis ideam habet (per corollarium propositionis 9 partis II) hoc est (per propositiones 11 et 13 partis II) ejus rei idea in nostra mente dari nequit sed contra quoniam (per propositiones 11 et 13 partis II) primum quod mentis essentiam constituit, est idea corporis actu existentis, primum et præcipuum nostræ mentis conatus est (per propositionem 7 hujus) corporis nostri existentiam affirmare atque adeo idea quæ corporis nostri existentiam negat, nostræ menti est contraria etc. Q.E.D.
PROPOSITIO X: Idea quæ corporis nostri existentiam secludit in nostra mente dari nequit sed eidem est contraria.
DEMONSTRATIO: Quicquid corpus nostrum potest destruere, in eodem dari nequit (per propositionem 5 hujus) adeoque neque ejus rei idea potest in Deo dari quatenus nostri corporis ideam habet (per corollarium propositionis 9 partis II) hoc est (per propositiones 11 et 13 partis II) ejus rei idea in nostra mente dari nequit sed contra quoniam (per propositiones 11 et 13 partis II) primum quod mentis essentiam constituit, est idea corporis actu existentis, primum et præcipuum nostræ mentis conatus est (per propositionem 7 hujus) corporis nostri existentiam affirmare atque adeo idea quæ corporis nostri existentiam negat, nostræ menti est contraria etc. Q.E.D.
Toelichting
In stelling tien sluiten we weer aan bij de vierde stelling en wat daaruit volgt in verband met tegenstrijdige elementen. Zoals tegenstrijdige elementen niet gezamenlijk aanwezig kunnen zijn in een individu, kunnen tegenstrijdige ideeën niet samen aanwezig zijn in het gemoed. Welnu, een idee dat het bestaan van het lichaam uitsluit, is tegenstrijdig met het gemoed en kan dus niet daarin aanwezig zijn.
De bewijsvoering is subtiel en typisch voor Spinoza. Iets dat ons lichaam kan vernietigen, moet noodzakelijk iets extern zijn en kan dus niet in ons lichaam zijn. Het kan dus niet in het idee zijn dat van ons lichaam bestaat in het universum, of in de substantie. Aangezien ons gemoed het idee is van ons lichaam, kan dat idee ook niet in ons gemoed zijn. Als ons gemoed in de allereerste plaats het idee is van ons lichaam, zal onvermijdelijk het primordiaal streven van het gemoed gericht zijn op het behoud van bestaan en het floreren van het lichaam. Een idee dat daarmee tegenstrijdig is, heeft geen plaats in het gemoed.
In stelling tien sluiten we weer aan bij de vierde stelling en wat daaruit volgt in verband met tegenstrijdige elementen. Zoals tegenstrijdige elementen niet gezamenlijk aanwezig kunnen zijn in een individu, kunnen tegenstrijdige ideeën niet samen aanwezig zijn in het gemoed. Welnu, een idee dat het bestaan van het lichaam uitsluit, is tegenstrijdig met het gemoed en kan dus niet daarin aanwezig zijn.
De bewijsvoering is subtiel en typisch voor Spinoza. Iets dat ons lichaam kan vernietigen, moet noodzakelijk iets extern zijn en kan dus niet in ons lichaam zijn. Het kan dus niet in het idee zijn dat van ons lichaam bestaat in het universum, of in de substantie. Aangezien ons gemoed het idee is van ons lichaam, kan dat idee ook niet in ons gemoed zijn. Als ons gemoed in de allereerste plaats het idee is van ons lichaam, zal onvermijdelijk het primordiaal streven van het gemoed gericht zijn op het behoud van bestaan en het floreren van het lichaam. Een idee dat daarmee tegenstrijdig is, heeft geen plaats in het gemoed.