Derde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 58. Behalve de blijdschap en de begeerte die passies zijn, zijn er andere gemoedstoestanden van blijdschap en begeerte die betrekking hebben op ons in zover we handelen.
Bewijs: wanneer het gemoed zichzelf en zijn daadkracht beziet, verheugt het zich (volgens 3p53). Maar het gemoed ziet zichzelf noodzakelijkerwijs wanneer het een waar of adequaat idee vormt (volgens 2p43). Welnu, het gemoed vormt enige adequate ideeën (volgens 2p40s2). Het zal dus eveneens verblijd zijn in zover het adequate ideeën vormt, i.e. (volgens 3p1) in zover het handelt. Vervolgens: het gemoed streeft ernaar in zijn bestaan te volharden, zowel in zover het klare en distinctieve als in zover het confuse ideeën heeft (volgens 3p9). Welnu, onder dat streven verstaan we begeerte (volgens hetzelfde scholium). Bijgevolg heeft de begeerte eveneens betrekking op ons in zover wij begrijpen, ofwel (volgens 3p1) in zover we handelen, q.e.d.
Stelling 58. Behalve de blijdschap en de begeerte die passies zijn, zijn er andere gemoedstoestanden van blijdschap en begeerte die betrekking hebben op ons in zover we handelen.
Bewijs: wanneer het gemoed zichzelf en zijn daadkracht beziet, verheugt het zich (volgens 3p53). Maar het gemoed ziet zichzelf noodzakelijkerwijs wanneer het een waar of adequaat idee vormt (volgens 2p43). Welnu, het gemoed vormt enige adequate ideeën (volgens 2p40s2). Het zal dus eveneens verblijd zijn in zover het adequate ideeën vormt, i.e. (volgens 3p1) in zover het handelt. Vervolgens: het gemoed streeft ernaar in zijn bestaan te volharden, zowel in zover het klare en distinctieve als in zover het confuse ideeën heeft (volgens 3p9). Welnu, onder dat streven verstaan we begeerte (volgens hetzelfde scholium). Bijgevolg heeft de begeerte eveneens betrekking op ons in zover wij begrijpen, ofwel (volgens 3p1) in zover we handelen, q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO LVIII: Præter lætitiam et cupiditatem quæ passiones sunt, alii lætitiæ et cupiditatis affectus dantur qui ad nos quatenus agimus, referuntur.
DEMONSTRATIO : Cum mens se ipsam suamque agendi potentiam concipit, lætatur (per propositionem 53 hujus) : mens autem se ipsam necessario contemplatur quando veram sive adæquatam ideam concipit (per propositionem 43 partis II). At mens quasdam ideas adæquatas concipit (per scholium II propositionis 40 partis II) : ergo eatenus etiam lætatur quatenus ideas adæquatas concipit hoc est (per propositionem 1 hujus) quatenus agit. Deinde mens tam quatenus claras et distinctas quam quatenus confusas habet ideas, in suo esse perseverare conatur (per propositionem 9 hujus) : at per conatum cupiditatem intelligimus (per ejusdem scholium); ergo cupiditas ad nos refertur etiam quatenus intelligimus sive (per propositionem 1 hujus) quatenus agimus. Q.E.D.
PROPOSITIO LVIII: Præter lætitiam et cupiditatem quæ passiones sunt, alii lætitiæ et cupiditatis affectus dantur qui ad nos quatenus agimus, referuntur.
DEMONSTRATIO : Cum mens se ipsam suamque agendi potentiam concipit, lætatur (per propositionem 53 hujus) : mens autem se ipsam necessario contemplatur quando veram sive adæquatam ideam concipit (per propositionem 43 partis II). At mens quasdam ideas adæquatas concipit (per scholium II propositionis 40 partis II) : ergo eatenus etiam lætatur quatenus ideas adæquatas concipit hoc est (per propositionem 1 hujus) quatenus agit. Deinde mens tam quatenus claras et distinctas quam quatenus confusas habet ideas, in suo esse perseverare conatur (per propositionem 9 hujus) : at per conatum cupiditatem intelligimus (per ejusdem scholium); ergo cupiditas ad nos refertur etiam quatenus intelligimus sive (per propositionem 1 hujus) quatenus agimus. Q.E.D.
Toelichting
Tot zover ging het steeds over passies, de gemoedstoestanden die de mens ondergaat. In de toelichting bij de derde definitie heeft Spinoza tegenover de passies de acties gesteld, de gemoedstoestanden van de mens in zover die niet de inwerking van externe oorzaken ondergaat, maar integendeel zelf de adequate oorzaak is van die toestanden van zijn lichaam. Aangezien het gaat om adequate ideeën, kan het niet gaan om droefheid, dus kunnen die gemoedstoestanden niets anders zijn dan blijdschap en begeerte, maar dan niet als passies: ze hebben betrekking op de mens in zover die handelt. We hebben reeds gezien dat het gemoed verblijdt wordt wanneer het zich rekenschap geeft van zijn eigen bestaan en van zijn daadkracht. We weten ook dat wanneer het gemoed een adequaat idee concipieert, het gemoed zich daarvan bewust is: wanneer wij een waar idee hebben, weten wij ook dat wij een waar idee hebben. Wij weten ook dat ten minste sommige van onze ideeën waar en adequaat zijn. En wij weten dat wanneer wij adequate ideeën hebben, wij niet passief zijn maar actief. Wij zullen dus verblijd zijn wanneer wij adequate ideeën hebben en dus actief zijn. Dat is een eerste vaststelling. Wij hebben ook gezien dat onze conatus, ons streven naar zelfbehoud evenzeer geldt wanneer wij heldere en distinctieve ideeën hebben als bij confuse ideeën. Dat streven, die conatus is onze begeerte. Die begeerte geldt dus eveneens in zover wij heldere en distinctieve ideeën hebben of inzicht hebben en begrijpen, en dat is een activiteit. De begeerte heeft dus ook betrekking op de mens in zover die handelt.
Tot zover ging het steeds over passies, de gemoedstoestanden die de mens ondergaat. In de toelichting bij de derde definitie heeft Spinoza tegenover de passies de acties gesteld, de gemoedstoestanden van de mens in zover die niet de inwerking van externe oorzaken ondergaat, maar integendeel zelf de adequate oorzaak is van die toestanden van zijn lichaam. Aangezien het gaat om adequate ideeën, kan het niet gaan om droefheid, dus kunnen die gemoedstoestanden niets anders zijn dan blijdschap en begeerte, maar dan niet als passies: ze hebben betrekking op de mens in zover die handelt. We hebben reeds gezien dat het gemoed verblijdt wordt wanneer het zich rekenschap geeft van zijn eigen bestaan en van zijn daadkracht. We weten ook dat wanneer het gemoed een adequaat idee concipieert, het gemoed zich daarvan bewust is: wanneer wij een waar idee hebben, weten wij ook dat wij een waar idee hebben. Wij weten ook dat ten minste sommige van onze ideeën waar en adequaat zijn. En wij weten dat wanneer wij adequate ideeën hebben, wij niet passief zijn maar actief. Wij zullen dus verblijd zijn wanneer wij adequate ideeën hebben en dus actief zijn. Dat is een eerste vaststelling. Wij hebben ook gezien dat onze conatus, ons streven naar zelfbehoud evenzeer geldt wanneer wij heldere en distinctieve ideeën hebben als bij confuse ideeën. Dat streven, die conatus is onze begeerte. Die begeerte geldt dus eveneens in zover wij heldere en distinctieve ideeën hebben of inzicht hebben en begrijpen, en dat is een activiteit. De begeerte heeft dus ook betrekking op de mens in zover die handelt.