Derde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 45. Wanneer wij ons inbeelden dat iemand die op ons lijkt iets haat dat op ons lijkt en dat wij liefhebben, zullen wij die persoon haten.
Bewijs: het geliefde haat immers op zijn beurt wie het haat (volgens 3p40). En dus zal de liefhebbende persoon die zich inbeeldt dat iemand het geliefde haat, zich net daardoor inbeelden dat het geliefde haat, i.e. (volgens 3p13s) droefheid ervaart en dientengevolge (volgens 3p21) zal men bedroefd zijn en wel gepaard aan de gedachte aan diegene die het geliefde haat als oorzaak, i.e. (volgens 3p13s) men zal die persoon haten, q.e.d.
Stelling 45. Wanneer wij ons inbeelden dat iemand die op ons lijkt iets haat dat op ons lijkt en dat wij liefhebben, zullen wij die persoon haten.
Bewijs: het geliefde haat immers op zijn beurt wie het haat (volgens 3p40). En dus zal de liefhebbende persoon die zich inbeeldt dat iemand het geliefde haat, zich net daardoor inbeelden dat het geliefde haat, i.e. (volgens 3p13s) droefheid ervaart en dientengevolge (volgens 3p21) zal men bedroefd zijn en wel gepaard aan de gedachte aan diegene die het geliefde haat als oorzaak, i.e. (volgens 3p13s) men zal die persoon haten, q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XLV: Si quis aliquem sibi similem odio in rem sibi similem quam amat, affectum esse imaginatur, eum odio habebit.
DEMONSTRATIO: Nam res amata eum qui ipsam odit, odio contra habet (per propositionem 40 hujus) adeoque amans qui aliquem imaginatur rem amatam odio habere, eo ipso rem amatam odio hoc est (per scholium propositionis 13 hujus) tristitia affectam esse imaginatur et consequenter (per propositionem 21 hujus) contristatur idque concomitante idea ejus qui rem amatam odit tanquam causa hoc est (per scholium propositionis 13 hujus) ipsum odio habebit. Q.E.D.
PROPOSITIO XLV: Si quis aliquem sibi similem odio in rem sibi similem quam amat, affectum esse imaginatur, eum odio habebit.
DEMONSTRATIO: Nam res amata eum qui ipsam odit, odio contra habet (per propositionem 40 hujus) adeoque amans qui aliquem imaginatur rem amatam odio habere, eo ipso rem amatam odio hoc est (per scholium propositionis 13 hujus) tristitia affectam esse imaginatur et consequenter (per propositionem 21 hujus) contristatur idque concomitante idea ejus qui rem amatam odit tanquam causa hoc est (per scholium propositionis 13 hujus) ipsum odio habebit. Q.E.D.
Toelichting
Stelling 45 brengt een volgende permutatie ter sprake van liefde en haat. Stel: er is iets of iemand die op ons gelijkt en die wij liefhebben, bijvoorbeeld een vriend Jan, en er is een andere persoon die op ons gelijkt, vriend Piet; wij beelden ons echter in dat Piet Jan, die op ons gelijkt en die wij liefhebben, haat. Het gevolg daarvan zal zijn dat wij Piet niet meer zullen liefhebben, maar haten omdat Piet Jan, die wij liefhebben, haat. Haat wekt immers haat op, dus de haat van Piet zal bij Jan haatgevoelens opwekken. Wij zullen ons dan inbeelden dat Jan Piet zal gaan haten en daardoor noodzakelijkerwijs bedroefd zal zijn, want dat is de definitie van de haat. Dat zal ook ons bedroeven en wij zullen Piet als de verwijderde oorzaak zien van onze droefheid; dat betekent dat wij Piet zullen haten.
Stelling 45 brengt een volgende permutatie ter sprake van liefde en haat. Stel: er is iets of iemand die op ons gelijkt en die wij liefhebben, bijvoorbeeld een vriend Jan, en er is een andere persoon die op ons gelijkt, vriend Piet; wij beelden ons echter in dat Piet Jan, die op ons gelijkt en die wij liefhebben, haat. Het gevolg daarvan zal zijn dat wij Piet niet meer zullen liefhebben, maar haten omdat Piet Jan, die wij liefhebben, haat. Haat wekt immers haat op, dus de haat van Piet zal bij Jan haatgevoelens opwekken. Wij zullen ons dan inbeelden dat Jan Piet zal gaan haten en daardoor noodzakelijkerwijs bedroefd zal zijn, want dat is de definitie van de haat. Dat zal ook ons bedroeven en wij zullen Piet als de verwijderde oorzaak zien van onze droefheid; dat betekent dat wij Piet zullen haten.