Vierde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 19. Iedereen is vanuit de wetmatigheden van de eigen natuur noodzakelijkerwijs begerig naar of afkerig van wat men zelf als goed of slecht beoordeelt.
Bewijs: de kennis van goed en kwaad is (volgens 4p8) de gemoedstoestand zelf van blijdschap of droefheid in zover we ons ervan bewust zijn; vandaar dat (volgens 3p28) iedereen noodzakelijkerwijs begerig is naar wat men zelf als goed beoordeelt en integendeel afkerig is van wat men zelf als slecht beoordeelt. Maar die aandrift is niets anders dan de essentie of de natuur van de mens zelf (volgens de definitie van de aandrift, zie daarvoor 3p9s en def.aff.1). Bijgevolg is iedereen vanuit de wetmatigheden van de eigen natuur noodzakelijkerwijs begerig naar of afkerig van &c., q.e.d.
Stelling 19. Iedereen is vanuit de wetmatigheden van de eigen natuur noodzakelijkerwijs begerig naar of afkerig van wat men zelf als goed of slecht beoordeelt.
Bewijs: de kennis van goed en kwaad is (volgens 4p8) de gemoedstoestand zelf van blijdschap of droefheid in zover we ons ervan bewust zijn; vandaar dat (volgens 3p28) iedereen noodzakelijkerwijs begerig is naar wat men zelf als goed beoordeelt en integendeel afkerig is van wat men zelf als slecht beoordeelt. Maar die aandrift is niets anders dan de essentie of de natuur van de mens zelf (volgens de definitie van de aandrift, zie daarvoor 3p9s en def.aff.1). Bijgevolg is iedereen vanuit de wetmatigheden van de eigen natuur noodzakelijkerwijs begerig naar of afkerig van &c., q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XIX: Id unusquisque ex legibus suæ naturæ necessario appetit vel aversatur quod bonum vel malum esse judicat.
DEMONSTRATIO: Boni et mali cognitio est (per propositionem 8 hujus) ipse lætitiæ vel tristitiæ affectus quatenus ejusdem sumus conscii ac proinde (per propositionem 28 partis III) id unusquisque necessario appetit quod bonum et contra id aversatur quod malum esse judicat. Sed hic appetitus nihil aliud est quam ipsa hominis essentia seu natura (per definitionem appetitus, quam vide in scholio propositionis 9 partis III et 1 affectuum definitionem). Ergo unusquisque ex solis suæ naturæ legibus id necessario appetit vel aversatur etc. Q.E.D.
PROPOSITIO XIX: Id unusquisque ex legibus suæ naturæ necessario appetit vel aversatur quod bonum vel malum esse judicat.
DEMONSTRATIO: Boni et mali cognitio est (per propositionem 8 hujus) ipse lætitiæ vel tristitiæ affectus quatenus ejusdem sumus conscii ac proinde (per propositionem 28 partis III) id unusquisque necessario appetit quod bonum et contra id aversatur quod malum esse judicat. Sed hic appetitus nihil aliud est quam ipsa hominis essentia seu natura (per definitionem appetitus, quam vide in scholio propositionis 9 partis III et 1 affectuum definitionem). Ergo unusquisque ex solis suæ naturæ legibus id necessario appetit vel aversatur etc. Q.E.D.
Toelichting
Het verdere betoog vertrekt dan van de vaststelling dat eenieder vanuit de eigen natuur noodzakelijkerwijs zal nastreven wat men als goed beschouwt en afkerig zal zijn van wat men als slecht beschouwt. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar de nadruk ligt hier op het feit dat het noodzakelijkerwijs gebeurt en wel vanuit onze eigen natuur. Onze aandrift is onze begeerte en onze begeerte is de essentie van ons mens-zijn. Wij kunnen met andere woorden niet anders dan nastreven wat onze natuur ons aanwijst als goed en afwijzen wat die als slecht bestempelt, en dat gebeurt door de gemoedstoestanden van blijdschap in het ene geval en droefheid in het andere, of het bewustzijn van de overgang naar een grotere of mindere daadkracht.
Het verdere betoog vertrekt dan van de vaststelling dat eenieder vanuit de eigen natuur noodzakelijkerwijs zal nastreven wat men als goed beschouwt en afkerig zal zijn van wat men als slecht beschouwt. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar de nadruk ligt hier op het feit dat het noodzakelijkerwijs gebeurt en wel vanuit onze eigen natuur. Onze aandrift is onze begeerte en onze begeerte is de essentie van ons mens-zijn. Wij kunnen met andere woorden niet anders dan nastreven wat onze natuur ons aanwijst als goed en afwijzen wat die als slecht bestempelt, en dat gebeurt door de gemoedstoestanden van blijdschap in het ene geval en droefheid in het andere, of het bewustzijn van de overgang naar een grotere of mindere daadkracht.