Vierde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 2. In zover wij een deel zijn van de natuur dat niet middels zichzelf en zonder andere denkbaar is, zijn wij passief.
Bewijs: men zegt dat wij passief zijn wanneer er in ons iets gebeurt waarvan wij slechts gedeeltelijk de oorzaak zijn (volgens 3def2), i.e. (volgens 3def1) iets dat niet kan afgeleid worden uit de wetmatigheden van onze natuur alleen. Dus zijn we passief in zover we een deel zijn van de natuur dat niet denkbaar is middels zichzelf en zonder andere, q.e.d.
Stelling 2. In zover wij een deel zijn van de natuur dat niet middels zichzelf en zonder andere denkbaar is, zijn wij passief.
Bewijs: men zegt dat wij passief zijn wanneer er in ons iets gebeurt waarvan wij slechts gedeeltelijk de oorzaak zijn (volgens 3def2), i.e. (volgens 3def1) iets dat niet kan afgeleid worden uit de wetmatigheden van onze natuur alleen. Dus zijn we passief in zover we een deel zijn van de natuur dat niet denkbaar is middels zichzelf en zonder andere, q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO II: Nos eatenus patimur quatenus Naturæ sumus pars quæ per se absque aliis non potest concipi. DEMONSTRATIO: Nos tum pati dicimur cum aliquid in nobis oritur cujus non nisi partialis sumus causa (per definitionem 2 partis III) hoc est (per definitionem 1 partis III) aliquid quod ex solis legibus nostræ naturæ deduci nequit. Patimur igitur quatenus Naturæ sumus pars quæ per se absque aliis nequit concipi. Q.E.D.
PROPOSITIO II: Nos eatenus patimur quatenus Naturæ sumus pars quæ per se absque aliis non potest concipi. DEMONSTRATIO: Nos tum pati dicimur cum aliquid in nobis oritur cujus non nisi partialis sumus causa (per definitionem 2 partis III) hoc est (per definitionem 1 partis III) aliquid quod ex solis legibus nostræ naturæ deduci nequit. Patimur igitur quatenus Naturæ sumus pars quæ per se absque aliis nequit concipi. Q.E.D.
Toelichting
In de tweede stelling krijgen we nogmaals een essentiële beschrijving van de condition humaine. Wij zijn een deel van de natuur; dat betekent niet zozeer dat wij in die natuur een bijzondere plaats innemen, dat het mensdom een imperium in imperio zou zijn, integendeel: de natuurwetten zijn integraal op ons van toepassing, wij overstijgen op geen enkele manier de mogelijkheden van de natuur. Daarmee zet Spinoza zich af tegen elke bovennatuurlijke aspiratie of ambitie van de mens, bijvoorbeeld een louter geestelijk leven of een voortbestaan na de dood. Wat geldt voor de hele natuur, geldt onverkort voor ons. Ten tweede: wij kunnen niet bestaan zonder de andere delen van de natuur, wij zijn zelfs niet denkbaar zonder de ons omringende natuur, die ons heeft voortgebracht, ons in stand houdt en waarin wij als individu een bescheiden rol te spelen hebben gedurende een korte tijd. Dat slaat zowel op de materie waaruit wij bestaan en de materie waarmee wij ons in stand houden, als voor onze omgang met alle andere levende wezens. Wij zijn intrinsiek verbonden met het hele universum, precies omdat wij in alles wat we zijn gewoon een van de vormen zijn die het universum aanneemt. Ten derde: doordat wij onvermijdelijk afhankelijk zijn van de wereld waarin wij leven, zijn we ten minste gedeeltelijk passief. De wereld om ons heen is buiten ons, wij zijn een singulier individu in die wereld en als dusdanig ontmoeten wij voortdurend die buitenwereld, daaraan kunnen wij op geen enkele manier ontsnappen. In onze nietigheid ondergaan we de invloed van onze omgeving grotendeels passief: onze invloed op de immensiteit van al wat buiten ons is, is minimaal. Dat is wat passiviteit betekent volgens 3def2: wat in ons gebeurt, wordt grotendeels veroorzaakt door de wereld buiten ons, en slechts in beperkte mate door onszelf. In onze contacten met de buitenwereld spelen wij een veel kleinere rol dan het gehele universum. Al wat we zijn, al wat we doen, al wat we denken wordt voor het grootste gedeelte bepaald door oorzaken buiten ons. Als we onszelf willen begrijpen, moeten we die buitenwereld begrijpen, want de verklaring van onszelf is niet uitsluitend te vinden in wat wij zijn, in onze eigen natuur, maar vooral in die van al de andere zaken en wezens om ons heen.
In deze korte stelling schetst Spinoza een beeld van de mens dat totaal verschillend is van het traditionele mensbeeld. Hij maakt niet alleen korte metten met de bovennatuurlijke aanspraken van het christendom, maar rekent ook resoluut af met de mens als de koning van de schepping en de veelgeroemde menselijke autonomie. Door de mensen te integreren in het geheel van de schepping ontneemt hij hun zonder meer hun vermeende superioriteit, maar tezelfdertijd herstelt hij hun natuurlijk toebehoren tot een geïntegreerd universum, waarbinnen de mens kan functioneren als een bijzonder waardevol deel van het geheel. Dat is het bijzondere aan Spinoza’s filosofie, dat steeds de belangstelling heeft gewekt van talrijke zoekers naar een leven in eenklank met de natuur en dat ook in onze tijd erkend is door ‘groene’ bewegingen die pleiten voor respect voor het milieu.
In de tweede stelling krijgen we nogmaals een essentiële beschrijving van de condition humaine. Wij zijn een deel van de natuur; dat betekent niet zozeer dat wij in die natuur een bijzondere plaats innemen, dat het mensdom een imperium in imperio zou zijn, integendeel: de natuurwetten zijn integraal op ons van toepassing, wij overstijgen op geen enkele manier de mogelijkheden van de natuur. Daarmee zet Spinoza zich af tegen elke bovennatuurlijke aspiratie of ambitie van de mens, bijvoorbeeld een louter geestelijk leven of een voortbestaan na de dood. Wat geldt voor de hele natuur, geldt onverkort voor ons. Ten tweede: wij kunnen niet bestaan zonder de andere delen van de natuur, wij zijn zelfs niet denkbaar zonder de ons omringende natuur, die ons heeft voortgebracht, ons in stand houdt en waarin wij als individu een bescheiden rol te spelen hebben gedurende een korte tijd. Dat slaat zowel op de materie waaruit wij bestaan en de materie waarmee wij ons in stand houden, als voor onze omgang met alle andere levende wezens. Wij zijn intrinsiek verbonden met het hele universum, precies omdat wij in alles wat we zijn gewoon een van de vormen zijn die het universum aanneemt. Ten derde: doordat wij onvermijdelijk afhankelijk zijn van de wereld waarin wij leven, zijn we ten minste gedeeltelijk passief. De wereld om ons heen is buiten ons, wij zijn een singulier individu in die wereld en als dusdanig ontmoeten wij voortdurend die buitenwereld, daaraan kunnen wij op geen enkele manier ontsnappen. In onze nietigheid ondergaan we de invloed van onze omgeving grotendeels passief: onze invloed op de immensiteit van al wat buiten ons is, is minimaal. Dat is wat passiviteit betekent volgens 3def2: wat in ons gebeurt, wordt grotendeels veroorzaakt door de wereld buiten ons, en slechts in beperkte mate door onszelf. In onze contacten met de buitenwereld spelen wij een veel kleinere rol dan het gehele universum. Al wat we zijn, al wat we doen, al wat we denken wordt voor het grootste gedeelte bepaald door oorzaken buiten ons. Als we onszelf willen begrijpen, moeten we die buitenwereld begrijpen, want de verklaring van onszelf is niet uitsluitend te vinden in wat wij zijn, in onze eigen natuur, maar vooral in die van al de andere zaken en wezens om ons heen.
In deze korte stelling schetst Spinoza een beeld van de mens dat totaal verschillend is van het traditionele mensbeeld. Hij maakt niet alleen korte metten met de bovennatuurlijke aanspraken van het christendom, maar rekent ook resoluut af met de mens als de koning van de schepping en de veelgeroemde menselijke autonomie. Door de mensen te integreren in het geheel van de schepping ontneemt hij hun zonder meer hun vermeende superioriteit, maar tezelfdertijd herstelt hij hun natuurlijk toebehoren tot een geïntegreerd universum, waarbinnen de mens kan functioneren als een bijzonder waardevol deel van het geheel. Dat is het bijzondere aan Spinoza’s filosofie, dat steeds de belangstelling heeft gewekt van talrijke zoekers naar een leven in eenklank met de natuur en dat ook in onze tijd erkend is door ‘groene’ bewegingen die pleiten voor respect voor het milieu.