Vierde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 44. Liefde en haat kunnen overdreven zijn.
Bewijs: liefde is blijdschap (volgens def.aff.6) gepaard aan het idee van een externe oorzaak. Plezier is dus (volgens 3p11s) liefde gepaard aan het idee van een externe oorzaak en dus kan liefde overdreven zijn (volgens de vorige stelling). Vervolgens is een begeerte des te groter naarmate de gemoedstoestand waaruit ze ontstaan is groter is (volgens 3p37). Daarom, zoals een gemoedstoestand (volgens 4p6) de andere acties van een mens kan overtreffen, zo kan ook een begeerte die uit die gemoedstoestand ontstaat de andere begeerten overtreffen en zal die vandaar de zelfde overdrijving kunnen hebben waarvan wij in de vorige stelling aangetoond hebben dat plezier die kan hebben, q.e.d.
Scholium: vrolijkheid, waarvan ik zei dat die goed was, kan men zich gemakkelijker indenken dan waarnemen. Want de gemoedstoestanden waardoor we dagelijks bestookt worden, hebben meestal betrekking op een bepaald gedeelte van het lichaam dat meer dan de andere beïnvloed wordt; en vandaar dat gemoedstoestanden meestens overdreven kunnen zijn, en het gemoed zo vasthouden in enkel het beschouwen van een enkel object, dat het niet in staat is aan andere te denken; en hoewel de mensen onderhevig zijn aan talrijke gemoedstoestanden en er dus maar weinig zijn die steeds door een en dezelfde gemoedstoestand getroffen zijn, ontbreekt het evenwel niet aan mensen aan wie een en dezelfde gemoedstoestand hardnekkig blijft vasthangen. Wij zien immers dat mensen soms door één object dermate beïnvloed worden dat zelfs als het niet aanwezig is, zij nochtans geloven dat ze het bij zich hebben, en wanneer dat het geval is bij iemand die niet slaapt, zeggen wij dat die delireert of waanzinnig is; en men gelooft dat iemand niet minder waanzinnig is wanneer die vurig verliefd is en die dag en nacht niets anders doet dan dromen van een geliefde of een hoertje, omdat zoiets gewoonlijk de lachlust opwekt. Maar wanneer de vrek aan niets anders denkt dan aan rijkdom verzamelen en geld, de eerzuchtige aan roem &c., gelooft men toch niet dat die delireren, omdat ze gewoonlijk ruziën en men vindt dat ze onze haat verdienen. Maar hebzucht, roemzucht, wellust &c. zijn waarlijk vormen van waanzin, hoewel ze niet onder de ziekten gerekend worden.
Stelling 44. Liefde en haat kunnen overdreven zijn.
Bewijs: liefde is blijdschap (volgens def.aff.6) gepaard aan het idee van een externe oorzaak. Plezier is dus (volgens 3p11s) liefde gepaard aan het idee van een externe oorzaak en dus kan liefde overdreven zijn (volgens de vorige stelling). Vervolgens is een begeerte des te groter naarmate de gemoedstoestand waaruit ze ontstaan is groter is (volgens 3p37). Daarom, zoals een gemoedstoestand (volgens 4p6) de andere acties van een mens kan overtreffen, zo kan ook een begeerte die uit die gemoedstoestand ontstaat de andere begeerten overtreffen en zal die vandaar de zelfde overdrijving kunnen hebben waarvan wij in de vorige stelling aangetoond hebben dat plezier die kan hebben, q.e.d.
Scholium: vrolijkheid, waarvan ik zei dat die goed was, kan men zich gemakkelijker indenken dan waarnemen. Want de gemoedstoestanden waardoor we dagelijks bestookt worden, hebben meestal betrekking op een bepaald gedeelte van het lichaam dat meer dan de andere beïnvloed wordt; en vandaar dat gemoedstoestanden meestens overdreven kunnen zijn, en het gemoed zo vasthouden in enkel het beschouwen van een enkel object, dat het niet in staat is aan andere te denken; en hoewel de mensen onderhevig zijn aan talrijke gemoedstoestanden en er dus maar weinig zijn die steeds door een en dezelfde gemoedstoestand getroffen zijn, ontbreekt het evenwel niet aan mensen aan wie een en dezelfde gemoedstoestand hardnekkig blijft vasthangen. Wij zien immers dat mensen soms door één object dermate beïnvloed worden dat zelfs als het niet aanwezig is, zij nochtans geloven dat ze het bij zich hebben, en wanneer dat het geval is bij iemand die niet slaapt, zeggen wij dat die delireert of waanzinnig is; en men gelooft dat iemand niet minder waanzinnig is wanneer die vurig verliefd is en die dag en nacht niets anders doet dan dromen van een geliefde of een hoertje, omdat zoiets gewoonlijk de lachlust opwekt. Maar wanneer de vrek aan niets anders denkt dan aan rijkdom verzamelen en geld, de eerzuchtige aan roem &c., gelooft men toch niet dat die delireren, omdat ze gewoonlijk ruziën en men vindt dat ze onze haat verdienen. Maar hebzucht, roemzucht, wellust &c. zijn waarlijk vormen van waanzin, hoewel ze niet onder de ziekten gerekend worden.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XLIV: Amor et cupiditas excessum habere possunt.
DEMONSTRATIO: Amor est lætitia (per definitionem 6 affectuum) concomitante idea causæ externæ; titillatio igitur (per scholium propositionis 11 partis III) concomitante idea causæ externæ amor est atque adeo amor (per propositionem præcedentem) excessum habere potest. Deinde cupiditas eo est major quo affectus ex quo oritur major est (per propositionem 37 partis III). Quare ut affectus (per propositionem 6 hujus) reliquas hominis actiones superare potest, sic etiam cupiditas quæ ex eodem affectu oritur, reliquas cupiditates superare ac proinde eundem excessum habere poterit quem in præcedenti propositione titillationem habere ostendimus. Q.E.D.
SCHOLIUM: Hilaritas quam bonam esse dixi, concipitur facilius quam observatur. Nam affectus quibus quotidie conflictamur, referuntur plerumque ad aliquam corporis partem quæ præ reliquis afficitur ac proinde affectus ut plurimum excessum habent et mentem in sola unius objecti contemplatione ita detinent ut de aliis cogitare nequeat et quamvis homines pluribus affectibus obnoxii sint atque adeo rari reperiantur qui semper uno eodemque affectu conflictentur, non desunt tamen quibus unus idemque affectus pertinaciter adhæreat. Videmus enim homines aliquando ab uno objecto ita affici ut quamvis præsens non sit, ipsum tamen coram habere credant, quod quando homini non dormienti accidit, eundem delirare dicimus vel insanire nec minus insanire creduntur qui amore ardent quique noctes atque dies solam amasiam vel meretricem somniant quia risum movere solent. At cum avarus de nulla alia re quam de lucro vel de nummis cogitet et ambitiosus de gloria etc. hi non creduntur delirare quia molesti solent esse et odio digni æstimantur. Sed revera avaritia, ambitio, libido etc. delirii species sunt quamvis inter morbos non numerentur.
PROPOSITIO XLIV: Amor et cupiditas excessum habere possunt.
DEMONSTRATIO: Amor est lætitia (per definitionem 6 affectuum) concomitante idea causæ externæ; titillatio igitur (per scholium propositionis 11 partis III) concomitante idea causæ externæ amor est atque adeo amor (per propositionem præcedentem) excessum habere potest. Deinde cupiditas eo est major quo affectus ex quo oritur major est (per propositionem 37 partis III). Quare ut affectus (per propositionem 6 hujus) reliquas hominis actiones superare potest, sic etiam cupiditas quæ ex eodem affectu oritur, reliquas cupiditates superare ac proinde eundem excessum habere poterit quem in præcedenti propositione titillationem habere ostendimus. Q.E.D.
SCHOLIUM: Hilaritas quam bonam esse dixi, concipitur facilius quam observatur. Nam affectus quibus quotidie conflictamur, referuntur plerumque ad aliquam corporis partem quæ præ reliquis afficitur ac proinde affectus ut plurimum excessum habent et mentem in sola unius objecti contemplatione ita detinent ut de aliis cogitare nequeat et quamvis homines pluribus affectibus obnoxii sint atque adeo rari reperiantur qui semper uno eodemque affectu conflictentur, non desunt tamen quibus unus idemque affectus pertinaciter adhæreat. Videmus enim homines aliquando ab uno objecto ita affici ut quamvis præsens non sit, ipsum tamen coram habere credant, quod quando homini non dormienti accidit, eundem delirare dicimus vel insanire nec minus insanire creduntur qui amore ardent quique noctes atque dies solam amasiam vel meretricem somniant quia risum movere solent. At cum avarus de nulla alia re quam de lucro vel de nummis cogitet et ambitiosus de gloria etc. hi non creduntur delirare quia molesti solent esse et odio digni æstimantur. Sed revera avaritia, ambitio, libido etc. delirii species sunt quamvis inter morbos non numerentur.
Toelichting
Liefde en haat, eveneens elkaars tegengestelde, kunnen excessief zijn. Dat liefde dat kan zijn, bewijst Spinoza op grond van het feit dat plezier excessief kan zijn, zoals in de vorige stelling aangetoond is. Plezier is immers evident geen droefheid maar blijdschap. Welnu, liefde is blijdschap gepaard aan het idee van een externe oorzaak; dan is ook plezier liefde gekoppeld aan een externe oorzaak en aangezien plezier excessief kan zijn, kan ook liefde dat zijn, althans in de vorm van buitensporig plezier.
Het bewijs dat ook haat overdreven proporties kan aannemen volgt eveneens uit bewezen stellingen. De intensiteit van een begeerte is afhankelijk van de gemoedstoestand waaruit ze ontstaat; anderzijds is het zo dat een gemoedstoestand, als een passie, sterker kan zijn dan onze acties; vandaar dat een begeerte die ontstaat uit een sterkere gemoedstoestand intenser zal zijn dan andere begeerten. Er zullen dus gradaties zijn tot in het extreme en dus zal er, zoals in de vorige stelling aangetoond voor het plezier, ook van de haat een excessieve vorm bestaan.
Wat is eigenlijk hilaritas of vrolijkheid? De definitie is duidelijk: een ervaring van een algehele verhoging van de daadkracht van ons lichaam. Het is ook het tegendeel van de melancholie of zwartgalligheid, wat overigens de letterlijke vertaling is van dat Griekse woord. Maar daarmee weten we nog niet wat vrolijkheid is, of hoe we kunnen zien dat iemand vrolijk is. Meestal is er veeleer sprake van titillatio, plezier, waarbij slechts een deel van het lichaam betrokken wordt door het contact met externe oorzaken, vaak in een overdreven vorm, zodat die gemoedstoestand beklijft en ons uiteindelijk verhindert nog aan iets anders te denken dan aan de oorzaak van ons plezier, met uitsluiting van al het andere. Er zijn heel veel mensen en die worden allemaal bestookt door heel veel verschillende gemoedstoestanden en slechts een beperkt aantal mensen zal als gevangen zijn in slechts één enkele hardnekkige gemoedstoestand, maar toch zien we dat dit kan gebeuren. Mensen kunnen zo geobsedeerd geraken door iets of iemand dat het beeld daarvan hen niet meer loslaat en dat ze getroffen worden door waanbeelden, die hen doen denken dat het voorwerp van hun obsessie bij hen is, ook al is dat niet zo; dat is wat er gebeurt in onze slaap, maar als het gebeurt als iemand wakker is, dan zeggen we inderdaad dat die waanzinnig is, spoken ziet en stemmen hoort. Een al te hevige verliefdheid of passie kan hetzelfde resultaat hebben: zeggen we niet goedlachs spottend van zo iemand dat die gek is op iemand? Maar voor andere obsessies hebben we minder begrip, bijvoorbeeld voor vrekken of roemzuchtige personen; die zijn een vervelende last en we vinden daarom dat ze helemaal niet waanzinnig zijn maar dat ze opzettelijk obsessief hun doel proberen te bereiken en dus gaan we hen haten. Maar in werkelijkheid zijn overdreven hebzucht, roemzucht, wellust enzovoort allemaal vormen van waanzin, ook al herkennen noch erkennen we het als ziekten die iemand treffen.
Liefde en haat, eveneens elkaars tegengestelde, kunnen excessief zijn. Dat liefde dat kan zijn, bewijst Spinoza op grond van het feit dat plezier excessief kan zijn, zoals in de vorige stelling aangetoond is. Plezier is immers evident geen droefheid maar blijdschap. Welnu, liefde is blijdschap gepaard aan het idee van een externe oorzaak; dan is ook plezier liefde gekoppeld aan een externe oorzaak en aangezien plezier excessief kan zijn, kan ook liefde dat zijn, althans in de vorm van buitensporig plezier.
Het bewijs dat ook haat overdreven proporties kan aannemen volgt eveneens uit bewezen stellingen. De intensiteit van een begeerte is afhankelijk van de gemoedstoestand waaruit ze ontstaat; anderzijds is het zo dat een gemoedstoestand, als een passie, sterker kan zijn dan onze acties; vandaar dat een begeerte die ontstaat uit een sterkere gemoedstoestand intenser zal zijn dan andere begeerten. Er zullen dus gradaties zijn tot in het extreme en dus zal er, zoals in de vorige stelling aangetoond voor het plezier, ook van de haat een excessieve vorm bestaan.
Wat is eigenlijk hilaritas of vrolijkheid? De definitie is duidelijk: een ervaring van een algehele verhoging van de daadkracht van ons lichaam. Het is ook het tegendeel van de melancholie of zwartgalligheid, wat overigens de letterlijke vertaling is van dat Griekse woord. Maar daarmee weten we nog niet wat vrolijkheid is, of hoe we kunnen zien dat iemand vrolijk is. Meestal is er veeleer sprake van titillatio, plezier, waarbij slechts een deel van het lichaam betrokken wordt door het contact met externe oorzaken, vaak in een overdreven vorm, zodat die gemoedstoestand beklijft en ons uiteindelijk verhindert nog aan iets anders te denken dan aan de oorzaak van ons plezier, met uitsluiting van al het andere. Er zijn heel veel mensen en die worden allemaal bestookt door heel veel verschillende gemoedstoestanden en slechts een beperkt aantal mensen zal als gevangen zijn in slechts één enkele hardnekkige gemoedstoestand, maar toch zien we dat dit kan gebeuren. Mensen kunnen zo geobsedeerd geraken door iets of iemand dat het beeld daarvan hen niet meer loslaat en dat ze getroffen worden door waanbeelden, die hen doen denken dat het voorwerp van hun obsessie bij hen is, ook al is dat niet zo; dat is wat er gebeurt in onze slaap, maar als het gebeurt als iemand wakker is, dan zeggen we inderdaad dat die waanzinnig is, spoken ziet en stemmen hoort. Een al te hevige verliefdheid of passie kan hetzelfde resultaat hebben: zeggen we niet goedlachs spottend van zo iemand dat die gek is op iemand? Maar voor andere obsessies hebben we minder begrip, bijvoorbeeld voor vrekken of roemzuchtige personen; die zijn een vervelende last en we vinden daarom dat ze helemaal niet waanzinnig zijn maar dat ze opzettelijk obsessief hun doel proberen te bereiken en dus gaan we hen haten. Maar in werkelijkheid zijn overdreven hebzucht, roemzucht, wellust enzovoort allemaal vormen van waanzin, ook al herkennen noch erkennen we het als ziekten die iemand treffen.