Vierde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 51. Welwillendheid is niet strijdig met de rede, maar kan ermee in overeenstemming zijn en eruit voortkomen.
Bewijs: welwillendheid is immers liefde voor iemand die iemand anders weldoet (volgens def.aff.19). En dus kan dat betrekking hebben op het gemoed in zover men zegt dat het actief is (volgens 3p59), i.e. (volgens 3p3) in zover het begrijpt. En vandaar is het in overeenstemming met de rede &c., q.e.d.
Op een andere manier: wie leeft geleid door de rede begeert het goede dat men voor zichzelf nastreeft ook voor een ander (volgens 4p37). Daarom wordt de eigen drang om weldaden te bewijzen bevorderd doordat men iemand ziet die iemand anders een weldaad bewijst, i.e. (volgens 3p11s) men zal verblijd zijn en wel (volgens de hypothese) gepaard aan het idee van degene die een andere weldadig is; en vandaar (volgens (def.aff.19) zal men welwillend zijn tegenover die persoon, q.e.d.
Scholium: verontwaardiging, zoals wij die gedefinieerd hebben (zie def.aff.20) is noodzakelijkerwijs slecht (volgens 4p45). Maar er dient opgemerkt dat wanneer het hoogste gezag vanuit het verlangen dat het heeft om de vrede te bewaren een burger straft die een andere onrecht doet, ik dan niet beweer dat het staatsgezag verontwaardigd is over die burger, omdat het die niet straft omdat het door haat verteerd wordt, maar daartoe aangespoord wordt door plichtsbesef.
Stelling 51. Welwillendheid is niet strijdig met de rede, maar kan ermee in overeenstemming zijn en eruit voortkomen.
Bewijs: welwillendheid is immers liefde voor iemand die iemand anders weldoet (volgens def.aff.19). En dus kan dat betrekking hebben op het gemoed in zover men zegt dat het actief is (volgens 3p59), i.e. (volgens 3p3) in zover het begrijpt. En vandaar is het in overeenstemming met de rede &c., q.e.d.
Op een andere manier: wie leeft geleid door de rede begeert het goede dat men voor zichzelf nastreeft ook voor een ander (volgens 4p37). Daarom wordt de eigen drang om weldaden te bewijzen bevorderd doordat men iemand ziet die iemand anders een weldaad bewijst, i.e. (volgens 3p11s) men zal verblijd zijn en wel (volgens de hypothese) gepaard aan het idee van degene die een andere weldadig is; en vandaar (volgens (def.aff.19) zal men welwillend zijn tegenover die persoon, q.e.d.
Scholium: verontwaardiging, zoals wij die gedefinieerd hebben (zie def.aff.20) is noodzakelijkerwijs slecht (volgens 4p45). Maar er dient opgemerkt dat wanneer het hoogste gezag vanuit het verlangen dat het heeft om de vrede te bewaren een burger straft die een andere onrecht doet, ik dan niet beweer dat het staatsgezag verontwaardigd is over die burger, omdat het die niet straft omdat het door haat verteerd wordt, maar daartoe aangespoord wordt door plichtsbesef.
Latijnse tekst
PROPOSITIO LI: Favor rationi non repugnat sed cum eadem convenire et ab eadem oriri potest.
DEMONSTRATIO: Est enim favor amor erga illum qui alteri benefecit (per 19 affectuum definitionem) atque adeo ad mentem referri potest quatenus hæc agere dicitur (per propositionem 59 partis III) hoc est (per propositionem 3 partis III) quatenus intelligit ac proinde cum ratione convenit etc. Q.E.D.
ALITER: Qui ex ductu rationis vivit, bonum quod sibi appetit alteri etiam cupit (per propositionem 37 hujus); quare ex eo quod ipse aliquem videt alteri benefacere, ipsius benefaciendi conatus juvatur hoc est (per scholium propositionis 11 partis III) lætabitur idque (ex hypothesi) concomitante idea illius qui alteri benefecit ac proinde (per 19 affectuum definitionem) ei favet. Q.E.D.
SCHOLIUM: Indignatio prout ipsa a nobis definitur (vide 20 affectuum definitionem) est necessario mala (per propositionem 45 hujus) sed notandum quod quando summa potestas desiderio quo tenetur tutandæ pacis, civem punit qui alteri injuriam fecit, eandem civi indignari non dico quia non odio percita ad perdendum civem sed pietate mota eundem punit.
PROPOSITIO LI: Favor rationi non repugnat sed cum eadem convenire et ab eadem oriri potest.
DEMONSTRATIO: Est enim favor amor erga illum qui alteri benefecit (per 19 affectuum definitionem) atque adeo ad mentem referri potest quatenus hæc agere dicitur (per propositionem 59 partis III) hoc est (per propositionem 3 partis III) quatenus intelligit ac proinde cum ratione convenit etc. Q.E.D.
ALITER: Qui ex ductu rationis vivit, bonum quod sibi appetit alteri etiam cupit (per propositionem 37 hujus); quare ex eo quod ipse aliquem videt alteri benefacere, ipsius benefaciendi conatus juvatur hoc est (per scholium propositionis 11 partis III) lætabitur idque (ex hypothesi) concomitante idea illius qui alteri benefecit ac proinde (per 19 affectuum definitionem) ei favet. Q.E.D.
SCHOLIUM: Indignatio prout ipsa a nobis definitur (vide 20 affectuum definitionem) est necessario mala (per propositionem 45 hujus) sed notandum quod quando summa potestas desiderio quo tenetur tutandæ pacis, civem punit qui alteri injuriam fecit, eandem civi indignari non dico quia non odio percita ad perdendum civem sed pietate mota eundem punit.
Toelichting
Welwillendheid (favor) is de liefde of voorkeur die men heeft voor iemand die anderen weldaden bewijst. Als een vorm van liefde of blijdschap die te maken heeft met het gemoed in zover het actief is, is het een begrijpen en dus in overeenstemming met de rede. Er is een alternatief bewijs: wie iets begeert vanuit de rede, begeert dat niet alleen voor zichzelf maar ook voor anderen; als men dus ziet dat iemand een weldaad bewijst aan iemand anders, ziet men dat iemand anders iets doet dat wij zelf ook nastreven; dat bevordert wat wij zelf ook willen en nastreven, namelijk dat de anderen het zo goed hebben als wijzelf; en dus zullen wij ons daarover verheugen, en de oorzaak van die blijdschap is de persoon die de weldaad bewees aan een andere persoon. Welnu, wie volgens de rede leeft, zal welwillend staan tegenover de persoon die de andere een weldaad bewees.
Het tegendeel van welwillendheid tegenover weldoeners van anderen is de verontwaardiging over het benadelen van anderen. Verontwaardiging is bij definitie een vorm van haat en dus kan dat nooit goed zijn. Spinoza knoopt daaraan een belangrijke bedenking vast over het bestraffen van burgers die overtredingen begaan. Het handhaven van de vrede en de naleving van de wetten komt rechtens de staat toe, maar het staatsgezag en de gezagsdragers zelf zullen zich nooit laten leiden door hun (zelfs terechte) verontwaardiging, maar louter vanuit hun taak, namelijk het in stand houden van de staat. Een rechter die een misdadiger ter dood veroordeelt, doet dat nooit omdat hij die persoon haat, maar omdat het de plicht is van de rechter die straf uit te spreken, aequo animo. Helaas stellen we vast dat rechters die zich tot de veroordeelden wenden bij het uitspreken van de straf vaak hun verontwaardiging niet onder stoelen of banken steken. Zelfs als zij dat enkel zouden doen om hun uitspraak kracht bij te zetten en zo de veroordeelden af te schrikken en te weerhouden van het begaan van verdere misdaden, dus als een deel van de bedoelde afschrikking die uitgaat van de bestraffing, is dat toch afkeurenswaardig. Het geeft immers de veroordeelde de indruk dat hij wel degelijk veroordeeld is vanuit een subjectieve verontwaardiging veeleer dan vanuit een objectieve vaststelling van een overtreding. Rechters zijn ook mensen en laten zich dus niet altijd leiden door de rede alleen, maar dat is wel de bedoeling.
Welwillendheid (favor) is de liefde of voorkeur die men heeft voor iemand die anderen weldaden bewijst. Als een vorm van liefde of blijdschap die te maken heeft met het gemoed in zover het actief is, is het een begrijpen en dus in overeenstemming met de rede. Er is een alternatief bewijs: wie iets begeert vanuit de rede, begeert dat niet alleen voor zichzelf maar ook voor anderen; als men dus ziet dat iemand een weldaad bewijst aan iemand anders, ziet men dat iemand anders iets doet dat wij zelf ook nastreven; dat bevordert wat wij zelf ook willen en nastreven, namelijk dat de anderen het zo goed hebben als wijzelf; en dus zullen wij ons daarover verheugen, en de oorzaak van die blijdschap is de persoon die de weldaad bewees aan een andere persoon. Welnu, wie volgens de rede leeft, zal welwillend staan tegenover de persoon die de andere een weldaad bewees.
Het tegendeel van welwillendheid tegenover weldoeners van anderen is de verontwaardiging over het benadelen van anderen. Verontwaardiging is bij definitie een vorm van haat en dus kan dat nooit goed zijn. Spinoza knoopt daaraan een belangrijke bedenking vast over het bestraffen van burgers die overtredingen begaan. Het handhaven van de vrede en de naleving van de wetten komt rechtens de staat toe, maar het staatsgezag en de gezagsdragers zelf zullen zich nooit laten leiden door hun (zelfs terechte) verontwaardiging, maar louter vanuit hun taak, namelijk het in stand houden van de staat. Een rechter die een misdadiger ter dood veroordeelt, doet dat nooit omdat hij die persoon haat, maar omdat het de plicht is van de rechter die straf uit te spreken, aequo animo. Helaas stellen we vast dat rechters die zich tot de veroordeelden wenden bij het uitspreken van de straf vaak hun verontwaardiging niet onder stoelen of banken steken. Zelfs als zij dat enkel zouden doen om hun uitspraak kracht bij te zetten en zo de veroordeelden af te schrikken en te weerhouden van het begaan van verdere misdaden, dus als een deel van de bedoelde afschrikking die uitgaat van de bestraffing, is dat toch afkeurenswaardig. Het geeft immers de veroordeelde de indruk dat hij wel degelijk veroordeeld is vanuit een subjectieve verontwaardiging veeleer dan vanuit een objectieve vaststelling van een overtreding. Rechters zijn ook mensen en laten zich dus niet altijd leiden door de rede alleen, maar dat is wel de bedoeling.