Vierde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 28. Het hoogste goed van het gemoed is de kennis Gods, en de hoogste daadkracht van het gemoed is God te kennen.
Bewijs: het hoogste dat het gemoed kan begrijpen is God; i.e. (volgens 1def6) een absoluut onbeperkt wezen en waarzonder (volgens 1p15) niets kan zijn noch denkbaar zijn. En dus (volgens 4p26 & 27) is het hoogste nut oftewel (volgens 4def1) het hoogste goed de kennis Gods. Vervolgens: enkel in zover het gemoed begrijpt, is het ook actief (volgens 3p1 & 3) en enkel in zover (volgens 4p23) kan men absoluut zeggen dat het vanuit de daadkracht handelt. Dus is begrijpen de absolute daadkracht van het gemoed. Welnu, het hoogste dat het gemoed kan begrijpen is God (zoals we al bewezen hebben). Bijgevolg is de hoogste daadkracht van het gemoed God begrijpen of kennen, q.e.d.
Stelling 28. Het hoogste goed van het gemoed is de kennis Gods, en de hoogste daadkracht van het gemoed is God te kennen.
Bewijs: het hoogste dat het gemoed kan begrijpen is God; i.e. (volgens 1def6) een absoluut onbeperkt wezen en waarzonder (volgens 1p15) niets kan zijn noch denkbaar zijn. En dus (volgens 4p26 & 27) is het hoogste nut oftewel (volgens 4def1) het hoogste goed de kennis Gods. Vervolgens: enkel in zover het gemoed begrijpt, is het ook actief (volgens 3p1 & 3) en enkel in zover (volgens 4p23) kan men absoluut zeggen dat het vanuit de daadkracht handelt. Dus is begrijpen de absolute daadkracht van het gemoed. Welnu, het hoogste dat het gemoed kan begrijpen is God (zoals we al bewezen hebben). Bijgevolg is de hoogste daadkracht van het gemoed God begrijpen of kennen, q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XXVIII: Summum mentis bonum est Dei cognitio et summa mentis virtus Deum cognoscere. DEMONSTRATIO: Summum quod mens intelligere potest, Deus est hoc est (per definitionem 6 partis I) Ens absolute infinitum et sine quo (per propositionem 15 partis I) nihil esse neque concipi potest adeoque (per propositiones 26 et 27 hujus) summum mentis utile sive (per definitionem 1 hujus) bonum est Dei cognitio. Deinde mens quatenus intelligit eatenus tantum agit (per propositiones 1 et 3 partis III) et eatenus tantum (per propositionem 23 hujus) potest absolute dici quod ex virtute agit. Est igitur mentis absoluta virtus intelligere. At summum quod mens intelligere potest, Deus est (ut jam jam demonstravimus). Ergo mentis summa virtus est Deum intelligere seu cognoscere. Q.E.D.
PROPOSITIO XXVIII: Summum mentis bonum est Dei cognitio et summa mentis virtus Deum cognoscere. DEMONSTRATIO: Summum quod mens intelligere potest, Deus est hoc est (per definitionem 6 partis I) Ens absolute infinitum et sine quo (per propositionem 15 partis I) nihil esse neque concipi potest adeoque (per propositiones 26 et 27 hujus) summum mentis utile sive (per definitionem 1 hujus) bonum est Dei cognitio. Deinde mens quatenus intelligit eatenus tantum agit (per propositiones 1 et 3 partis III) et eatenus tantum (per propositionem 23 hujus) potest absolute dici quod ex virtute agit. Est igitur mentis absoluta virtus intelligere. At summum quod mens intelligere potest, Deus est (ut jam jam demonstravimus). Ergo mentis summa virtus est Deum intelligere seu cognoscere. Q.E.D.
Toelichting
Wij hebben het al vaker gehad over de terminologie van Spinoza. Hijzelf zegt daarover dat hij bestaande woorden gebruikt om zijn gedachten weer te geven, ook al hebben die woorden soms een andere gangbare of volkse betekenis. Als die woorden echter ongeveer de inhoud dekken die Spinoza bedoelt, aarzelt hij niet om ze te gebruiken op een originele en innoverende manier. Dat is zo voor het begrip virtus, zoals we gezien hebben. Dat is ook zo, zoals bekend, voor het begrip ‘God’. Hij bedoelt daarmee de unieke substantie, zoals hij die gedefinieerd heeft. ‘God’ komt het best in de buurt van wat hij bedoelt, maar zijn God is allesbehalve de God van de eenvoudige vrome gelovige, noch die van de in dogmatische sofismen vastgeroeste theologen of aan macht en rijkdomverslaafde kerkvorsten. Spinoza blijft echter over God spreken, zoals hij ook virtus blijft gebruiken. Wij hebben ervoor gekozen om virtus te vertalen als ‘daadkracht’ en niet als ‘deugd’. Wat zouden we dan als alternatieve vertaling kunnen gebruiken voor Deus, ‘God’? Spinoza zelf geeft in dit deel een mogelijkheid aan: Deus, sive/seu Natura (4praef, 4p4d). Overal ‘God’ vervangen door ‘natuur’ of zelfs ‘de natuur’ is echter onmogelijk, omdat Spinoza voortdurend ‘natuur’ eveneens in een andere betekenis gebruikt, namelijk als de natuur of de essentie van iets. In de vertaling hebben wij steeds Deus als ‘God’ vertaald. In de toelichting hebben wij bijna steeds gekozen voor een combinatie van ‘God’ met een ander woord, of voor dat ander woord alleen: (God of) de substantie, de natuur, het universum, het al, al wat is enzovoort, in de hoop daarmee duidelijk aangegeven te hebben dat het om de God van Spinoza gaat en niet om een andere.
In die zin moeten we deze stelling 4p28 lezen. Kennis is het hoogste goed voor het gemoed, en de hoogste kennis van het gemoed is de kennis van ‘God’. De grootste kracht van het gemoed is gelegen in de kennis van God. We krijgen hier de combinatie van de twee cruciale termen virtus en Deus, en Spinoza speelt nadrukkelijk op de beide manieren om dat te begrijpen en te vertalen, enerzijds als ‘het hoogste goed en de grootste deugd van de geest is de kennis van God’, wat een citaat van Thomas Aquinas zou kunnen zijn, en anderzijds als ‘het hoogste goed en de grootste daadkracht van het gemoed is de kennis van de substantie’. Onze keuze is duidelijk. Er bestaat niet zoiets als een ‘geest’, de kennis is geen deugd en God bestaat niet, om het eens cru te zeggen. Maar dat de kennis van al wat is, zonder enige beperking, van al wat is en denkbaar is, het hoogste is wat het gemoed kan begeren, dat is zeker en dat het gemoed daartoe in staat is, is zijn grootste kracht. Niets kan nuttiger zijn voor ons zelfbehoud dan de kennis van al wat is.
Wij hebben het al vaker gehad over de terminologie van Spinoza. Hijzelf zegt daarover dat hij bestaande woorden gebruikt om zijn gedachten weer te geven, ook al hebben die woorden soms een andere gangbare of volkse betekenis. Als die woorden echter ongeveer de inhoud dekken die Spinoza bedoelt, aarzelt hij niet om ze te gebruiken op een originele en innoverende manier. Dat is zo voor het begrip virtus, zoals we gezien hebben. Dat is ook zo, zoals bekend, voor het begrip ‘God’. Hij bedoelt daarmee de unieke substantie, zoals hij die gedefinieerd heeft. ‘God’ komt het best in de buurt van wat hij bedoelt, maar zijn God is allesbehalve de God van de eenvoudige vrome gelovige, noch die van de in dogmatische sofismen vastgeroeste theologen of aan macht en rijkdomverslaafde kerkvorsten. Spinoza blijft echter over God spreken, zoals hij ook virtus blijft gebruiken. Wij hebben ervoor gekozen om virtus te vertalen als ‘daadkracht’ en niet als ‘deugd’. Wat zouden we dan als alternatieve vertaling kunnen gebruiken voor Deus, ‘God’? Spinoza zelf geeft in dit deel een mogelijkheid aan: Deus, sive/seu Natura (4praef, 4p4d). Overal ‘God’ vervangen door ‘natuur’ of zelfs ‘de natuur’ is echter onmogelijk, omdat Spinoza voortdurend ‘natuur’ eveneens in een andere betekenis gebruikt, namelijk als de natuur of de essentie van iets. In de vertaling hebben wij steeds Deus als ‘God’ vertaald. In de toelichting hebben wij bijna steeds gekozen voor een combinatie van ‘God’ met een ander woord, of voor dat ander woord alleen: (God of) de substantie, de natuur, het universum, het al, al wat is enzovoort, in de hoop daarmee duidelijk aangegeven te hebben dat het om de God van Spinoza gaat en niet om een andere.
In die zin moeten we deze stelling 4p28 lezen. Kennis is het hoogste goed voor het gemoed, en de hoogste kennis van het gemoed is de kennis van ‘God’. De grootste kracht van het gemoed is gelegen in de kennis van God. We krijgen hier de combinatie van de twee cruciale termen virtus en Deus, en Spinoza speelt nadrukkelijk op de beide manieren om dat te begrijpen en te vertalen, enerzijds als ‘het hoogste goed en de grootste deugd van de geest is de kennis van God’, wat een citaat van Thomas Aquinas zou kunnen zijn, en anderzijds als ‘het hoogste goed en de grootste daadkracht van het gemoed is de kennis van de substantie’. Onze keuze is duidelijk. Er bestaat niet zoiets als een ‘geest’, de kennis is geen deugd en God bestaat niet, om het eens cru te zeggen. Maar dat de kennis van al wat is, zonder enige beperking, van al wat is en denkbaar is, het hoogste is wat het gemoed kan begeren, dat is zeker en dat het gemoed daartoe in staat is, is zijn grootste kracht. Niets kan nuttiger zijn voor ons zelfbehoud dan de kennis van al wat is.