Vierde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 13. Een gemoedstoestand jegens iets contingents waarvan we weten dat het op het huidig ogenblik niet bestaat, is ceteris paribus minder krachtig dan jegens iets in het verleden.
Bewijs: in zover we ons iets als contingent inbeelden, ervaren we geen inbeelding van iets anders dat het bestaan van die eerste zaak bewerkstelligt (volgens 4def3). Maar andersom (volgens de hypothese) beelden wij ons zaken in die het bestaan ervan op het huidig ogenblik uitsluiten. Voorwaar, in zover wij ons die zaak inbeelden in haar verband met een verleden tijd, zijn wij verondersteld ons iets in te beelden dat die zaak terughaalt in het geheugen oftewel de inbeelding van die zaak opwekt (zie 2p18 & s) en dat maakt dan dat wij die zaak gaan beschouwen alsof ze aanwezig is (volgens 2p17c). En bijgevolg (volgens 4p9) zal een gemoedstoestand jegens een contingente zaak waarvan we weten dat ze op het huidig ogenblik niet bestaat, ceteris paribus minder krachtig zijn dan een gemoedstoestand jegens iets in het verleden, q.e.d.
Stelling 13. Een gemoedstoestand jegens iets contingents waarvan we weten dat het op het huidig ogenblik niet bestaat, is ceteris paribus minder krachtig dan jegens iets in het verleden.
Bewijs: in zover we ons iets als contingent inbeelden, ervaren we geen inbeelding van iets anders dat het bestaan van die eerste zaak bewerkstelligt (volgens 4def3). Maar andersom (volgens de hypothese) beelden wij ons zaken in die het bestaan ervan op het huidig ogenblik uitsluiten. Voorwaar, in zover wij ons die zaak inbeelden in haar verband met een verleden tijd, zijn wij verondersteld ons iets in te beelden dat die zaak terughaalt in het geheugen oftewel de inbeelding van die zaak opwekt (zie 2p18 & s) en dat maakt dan dat wij die zaak gaan beschouwen alsof ze aanwezig is (volgens 2p17c). En bijgevolg (volgens 4p9) zal een gemoedstoestand jegens een contingente zaak waarvan we weten dat ze op het huidig ogenblik niet bestaat, ceteris paribus minder krachtig zijn dan een gemoedstoestand jegens iets in het verleden, q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XIII: Affectus erga rem contingentem quam scimus in præsenti non existere, cæteris paribus remissior est quam affectus erga rem præteritam.
DEMONSTRATIO: Quatenus rem ut contingentem imaginamur, nulla alterius rei imagine afficimur quæ rei existentiam ponat (per definitionem 3 hujus). Sed contra (secundum hypothesin) quædam imaginamur quæ ejusdem præsentem existentiam secludunt. Verum quatenus eandem cum relatione ad tempus præteritum imaginamur eatenus aliquid imaginari supponimur quod ipsam ad memoriam redigit sive quod rei imaginem excitat (vide propositionem 18 partis II cum ejusdem scholio) ac proinde eatenus efficit ut ipsam ac si præsens esset, contemplemur (per corollarium propositionis 17 partis II) atque adeo (per propositionem 9 hujus) affectus erga rem contingentem quam scimus in præsenti non existere, cæteris paribus remissior erit quam affectus erga rem præteritam. Q.E.D.
PROPOSITIO XIII: Affectus erga rem contingentem quam scimus in præsenti non existere, cæteris paribus remissior est quam affectus erga rem præteritam.
DEMONSTRATIO: Quatenus rem ut contingentem imaginamur, nulla alterius rei imagine afficimur quæ rei existentiam ponat (per definitionem 3 hujus). Sed contra (secundum hypothesin) quædam imaginamur quæ ejusdem præsentem existentiam secludunt. Verum quatenus eandem cum relatione ad tempus præteritum imaginamur eatenus aliquid imaginari supponimur quod ipsam ad memoriam redigit sive quod rei imaginem excitat (vide propositionem 18 partis II cum ejusdem scholio) ac proinde eatenus efficit ut ipsam ac si præsens esset, contemplemur (per corollarium propositionis 17 partis II) atque adeo (per propositionem 9 hujus) affectus erga rem contingentem quam scimus in præsenti non existere, cæteris paribus remissior erit quam affectus erga rem præteritam. Q.E.D.
Toelichting
Zelfde redenering bij de vergelijking tussen iets waarvan we weten dat het niet actueel bestaat en dat we ons indenken als contingent enerzijds, en iets dat we ons inbeelden in het verleden, nog steeds ceteris paribus. Bij het contingente hebben we geen concreet idee van het bestaan ervan en wel een idee van zijn niet bestaan (volgens de hypothese). Maar als we ons iets voorstellen als verleden, halen we het beeld van die zaak opnieuw te voorschijn uit ons geheugen en beelden we ons die zaak in alsof ze aanwezig was zoals vroeger. Wij hebben dan wel degelijk ideeën van het bestaan ervan en dus zal een gemoedstoestand tegenover een zaak uit het verleden krachtiger zijn dan tegenover een niet actueel bestaande en contingente zaak.
Zelfde redenering bij de vergelijking tussen iets waarvan we weten dat het niet actueel bestaat en dat we ons indenken als contingent enerzijds, en iets dat we ons inbeelden in het verleden, nog steeds ceteris paribus. Bij het contingente hebben we geen concreet idee van het bestaan ervan en wel een idee van zijn niet bestaan (volgens de hypothese). Maar als we ons iets voorstellen als verleden, halen we het beeld van die zaak opnieuw te voorschijn uit ons geheugen en beelden we ons die zaak in alsof ze aanwezig was zoals vroeger. Wij hebben dan wel degelijk ideeën van het bestaan ervan en dus zal een gemoedstoestand tegenover een zaak uit het verleden krachtiger zijn dan tegenover een niet actueel bestaande en contingente zaak.