Vierde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 43. Plezier kan overdreven zijn en slecht zijn; smart kan echter in zover goed zijn als plezier of blijdschap slecht is.
Bewijs: plezier is blijdschap die in zover ze betrekking heeft op het lichaam, erin bestaat dat een of enkele delen daarvan meer dan de andere in die toestand zijn (zie de definitie daarvan in 3p11s) en de macht van die gemoedstoestand kan zo groot zijn dat die de andere activiteiten van het lichaam overtreft (volgens 4p6) en daaraan hardnekkig blijft vasthangen en zodanig verhindert dat het lichaam geschikt is om op veel andere manieren beïnvloed te worden; en dus (volgens 4p38) kan het iets slechts zijn. Vervolgens: smart, wat integendeel droefheid is, kan op zichzelf beschouwd niet goed zijn (volgens 4p41). Maar omdat de kracht en de toename ervan bepaald wordt door de macht van een externe oorzaak die bij de onze gevoegd wordt (volgens 4p5) kunnen wij ons van deze gemoedstoestand oneindig veel gradaties van kracht en soort indenken (volgens 4p3); en dus kunnen wij er een zodanige bedenken die het plezier kan onderdrukken zodat het niet overdreven wordt en in zover (volgens het eerste deel van deze stelling) maken dat het lichaam niet minder geschikt gemaakt wordt; en vandaar dat het in zover iets goeds zal zijn, q.e.d.
Stelling 43. Plezier kan overdreven zijn en slecht zijn; smart kan echter in zover goed zijn als plezier of blijdschap slecht is.
Bewijs: plezier is blijdschap die in zover ze betrekking heeft op het lichaam, erin bestaat dat een of enkele delen daarvan meer dan de andere in die toestand zijn (zie de definitie daarvan in 3p11s) en de macht van die gemoedstoestand kan zo groot zijn dat die de andere activiteiten van het lichaam overtreft (volgens 4p6) en daaraan hardnekkig blijft vasthangen en zodanig verhindert dat het lichaam geschikt is om op veel andere manieren beïnvloed te worden; en dus (volgens 4p38) kan het iets slechts zijn. Vervolgens: smart, wat integendeel droefheid is, kan op zichzelf beschouwd niet goed zijn (volgens 4p41). Maar omdat de kracht en de toename ervan bepaald wordt door de macht van een externe oorzaak die bij de onze gevoegd wordt (volgens 4p5) kunnen wij ons van deze gemoedstoestand oneindig veel gradaties van kracht en soort indenken (volgens 4p3); en dus kunnen wij er een zodanige bedenken die het plezier kan onderdrukken zodat het niet overdreven wordt en in zover (volgens het eerste deel van deze stelling) maken dat het lichaam niet minder geschikt gemaakt wordt; en vandaar dat het in zover iets goeds zal zijn, q.e.d.
Latijnse tekst
PROPOSITIO XLIII: Titillatio excessum habere potest et mala esse; dolor autem eatenus potest esse bonus quatenus titillatio seu lætitia est mala.
DEMONSTRATIO: Titillatio est lætitia quæ quatenus ad corpus refertur, in hoc consistit quod una vel aliquot ejus partes præ reliquis afficiuntur (vide ejus definitionem in scholio propositionis 11 partis III) cujus affectus potentia tanta esse potest ut reliquas corporis actiones superet (per propositionem 6 hujus) eique pertinaciter adhæreat atque adeo impediat quominus corpus aptum sit ut plurimis aliis modis afficiatur adeoque (per propositionem 38 hujus) mala esse potest. Deinde dolor qui contra tristitia est, in se solo consideratus non potest esse bonus (per propositionem 41 hujus). Verum quia ejus vis et incrementum definitur potentia causæ externæ cum nostra comparata (per propositionem 5 hujus) possumus ergo hujus affectus infinitos virium concipere gradus et modos (per propositionem 3 hujus) atque adeo eundem talem concipere qui titillationem possit coercere ut excessum non habeat et eatenus (per primam partem propositionis hujus) efficere ne corpus minus aptum reddatur ac proinde eatenus erit bonus. Q.E.D.
PROPOSITIO XLIII: Titillatio excessum habere potest et mala esse; dolor autem eatenus potest esse bonus quatenus titillatio seu lætitia est mala.
DEMONSTRATIO: Titillatio est lætitia quæ quatenus ad corpus refertur, in hoc consistit quod una vel aliquot ejus partes præ reliquis afficiuntur (vide ejus definitionem in scholio propositionis 11 partis III) cujus affectus potentia tanta esse potest ut reliquas corporis actiones superet (per propositionem 6 hujus) eique pertinaciter adhæreat atque adeo impediat quominus corpus aptum sit ut plurimis aliis modis afficiatur adeoque (per propositionem 38 hujus) mala esse potest. Deinde dolor qui contra tristitia est, in se solo consideratus non potest esse bonus (per propositionem 41 hujus). Verum quia ejus vis et incrementum definitur potentia causæ externæ cum nostra comparata (per propositionem 5 hujus) possumus ergo hujus affectus infinitos virium concipere gradus et modos (per propositionem 3 hujus) atque adeo eundem talem concipere qui titillationem possit coercere ut excessum non habeat et eatenus (per primam partem propositionis hujus) efficere ne corpus minus aptum reddatur ac proinde eatenus erit bonus. Q.E.D.
Toelichting
Anders dan de hilaritas of vrolijkheid kan titillatio of plezier wel degelijk excessief zijn; dat volgt uit de definitie: het gaat om een gemoedstoestand die een of slechts enkele delen van ons lichaam meer beroert dan andere, wat al een verandering veronderstelt in het evenwicht tussen de delen qua beweging en rust; bovendien kan die gemoedstoestand zo krachtig zijn dat onze andere activiteiten, zoals redelijk nadenken, erdoor onderdrukt worden; ten slotte kan die toestand blijven voortduren en zo ons lichaam langdurig of permanent ongeschikt maken om veel andere gemoedstoestanden te ondergaan of zelf actief in de wereld op te treden. Dat zijn redenen genoeg om te stellen dat plezier excessief kan zijn en in die mate ook slecht voor ons zelfbehoud. Ook hier is er een tegenpool, namelijk smart (dolor). Volgens de vorige stelling kan dat, als een vorm van droefheid, niet op zichzelf goed zijn voor ons. De oorzaken van onze smart zijn velerlei en zeer verscheiden in kracht. De kracht van gemoedstoestanden wordt afgemeten aan de kracht van hun oorzaak, opgeteld bij onze eigen kracht en dus zijn er smart in oneindig veel verschillende gradaties en vormen. Er zal dus ook een smart zijn die zo sterk is dat ze krachtiger is dan ons plezier en die zo het plezier kan matigen en verhinderen dat het excessief en dus slecht wordt; daardoor wordt ons lichaam niet langer minder geschikt om zijn zelfbehoud na te streven en dus kunnen we zeggen dat smart iets goeds is wanneer dat plezier, hoewel een vorm van blijdschap, slecht is, dat wil zeggen wanneer die blijdschap excessief is.
Anders dan de hilaritas of vrolijkheid kan titillatio of plezier wel degelijk excessief zijn; dat volgt uit de definitie: het gaat om een gemoedstoestand die een of slechts enkele delen van ons lichaam meer beroert dan andere, wat al een verandering veronderstelt in het evenwicht tussen de delen qua beweging en rust; bovendien kan die gemoedstoestand zo krachtig zijn dat onze andere activiteiten, zoals redelijk nadenken, erdoor onderdrukt worden; ten slotte kan die toestand blijven voortduren en zo ons lichaam langdurig of permanent ongeschikt maken om veel andere gemoedstoestanden te ondergaan of zelf actief in de wereld op te treden. Dat zijn redenen genoeg om te stellen dat plezier excessief kan zijn en in die mate ook slecht voor ons zelfbehoud. Ook hier is er een tegenpool, namelijk smart (dolor). Volgens de vorige stelling kan dat, als een vorm van droefheid, niet op zichzelf goed zijn voor ons. De oorzaken van onze smart zijn velerlei en zeer verscheiden in kracht. De kracht van gemoedstoestanden wordt afgemeten aan de kracht van hun oorzaak, opgeteld bij onze eigen kracht en dus zijn er smart in oneindig veel verschillende gradaties en vormen. Er zal dus ook een smart zijn die zo sterk is dat ze krachtiger is dan ons plezier en die zo het plezier kan matigen en verhinderen dat het excessief en dus slecht wordt; daardoor wordt ons lichaam niet langer minder geschikt om zijn zelfbehoud na te streven en dus kunnen we zeggen dat smart iets goeds is wanneer dat plezier, hoewel een vorm van blijdschap, slecht is, dat wil zeggen wanneer die blijdschap excessief is.