Vierde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 54. Spijt is geen daadkracht of ontstaat niet uit de rede, maar als men spijt heeft over iets wat men gedaan heeft, is men tweemaal ongelukkig oftewel machteloos.
Bewijs: het eerste lid laat zich bewijzen op dezelfde manier als de vorige stelling. Het tweede lid blijkt echter uit de definitie van deze gemoedstoestand (zie def.aff. 27). Men laat zich immers eerst overweldigen door een lage begeerte en vervolgens door droefheid.
Scholium: omdat mensen zelden leven geleid door de rede, brengen deze twee gemoedstoestanden, namelijk terneergeslagenheid en spijt, en verder ook nog hoop en vrees, meer voordeel dan nadeel mee; en als men dan toch een overtreding moet begaan, is het beter op dat punt een overtreding te begaan. Want indien mensen met een machteloos gemoed evengoed hoogmoedig zouden zijn tegenover iedereen en zich nergens zouden voor schamen en nergens voor bevreesd zijn, hoe zou men hen dan met ketenen kunnen samenhouden en in bedwang houden? Het vulgus is vreesaanjagend als het niet bevreesd is. Daarom is het niet verwonderlijk dat de profeten, die zich niet bekommerden om wat nuttig was voor een minderheid maar voor de hele gemeenschap, zozeer terneergeslagenheid, spijt en eerbied aanbevolen hebben. En voorwaar, wie aan deze gemoedstoestanden onderhevig is, kan men veel gemakkelijker leiden dan anderen die uiteindelijk geleid door de rede leven, i.e. die vrij zijn en genieten van het leven als gelukkige mensen.
Stelling 54. Spijt is geen daadkracht of ontstaat niet uit de rede, maar als men spijt heeft over iets wat men gedaan heeft, is men tweemaal ongelukkig oftewel machteloos.
Bewijs: het eerste lid laat zich bewijzen op dezelfde manier als de vorige stelling. Het tweede lid blijkt echter uit de definitie van deze gemoedstoestand (zie def.aff. 27). Men laat zich immers eerst overweldigen door een lage begeerte en vervolgens door droefheid.
Scholium: omdat mensen zelden leven geleid door de rede, brengen deze twee gemoedstoestanden, namelijk terneergeslagenheid en spijt, en verder ook nog hoop en vrees, meer voordeel dan nadeel mee; en als men dan toch een overtreding moet begaan, is het beter op dat punt een overtreding te begaan. Want indien mensen met een machteloos gemoed evengoed hoogmoedig zouden zijn tegenover iedereen en zich nergens zouden voor schamen en nergens voor bevreesd zijn, hoe zou men hen dan met ketenen kunnen samenhouden en in bedwang houden? Het vulgus is vreesaanjagend als het niet bevreesd is. Daarom is het niet verwonderlijk dat de profeten, die zich niet bekommerden om wat nuttig was voor een minderheid maar voor de hele gemeenschap, zozeer terneergeslagenheid, spijt en eerbied aanbevolen hebben. En voorwaar, wie aan deze gemoedstoestanden onderhevig is, kan men veel gemakkelijker leiden dan anderen die uiteindelijk geleid door de rede leven, i.e. die vrij zijn en genieten van het leven als gelukkige mensen.
Latijnse tekst
PROPOSITIO LIV: Pœnitentia virtus non est sive ex ratione non oritur sed is quem facti pœnitet, bis miser seu impotens est.
DEMONSTRATIO: Hujus prima pars demonstratur ut præcedens propositio. Secunda autem ex sola hujus affectus definitione (vide 27 affectuum definitionem) patet. Nam primo prava cupiditate, dein tristitia vinci se patitur.
SCHOLIUM: Quia homines raro ex dictamine rationis vivunt, ideo hi duo affectus nempe humilitas et pœnitentia et præter hos spes et metus plus utilitatis quam damni afferunt atque adeo quandoquidem peccandum est, in istam partem potius peccandum. Nam si homines animo impotentes æque omnes superbirent, nullius rei ipsos puderet nec ipsi quicquam metuerent, qui vinculis conjungi constringique possent? Terret vulgus nisi metuat; quare non mirum quod prophetæ qui non paucorum sed communi utilitati consuluerunt, tantopere humilitatem, pœnitentiam et reverentiam commendaverint. Et revera qui hisce affectibus sunt obnoxii, multo facilius quam alii duci possunt ut tandem ex ductu rationis vivant hoc est ut liberi sint et beatorum vita fruantur.
PROPOSITIO LIV: Pœnitentia virtus non est sive ex ratione non oritur sed is quem facti pœnitet, bis miser seu impotens est.
DEMONSTRATIO: Hujus prima pars demonstratur ut præcedens propositio. Secunda autem ex sola hujus affectus definitione (vide 27 affectuum definitionem) patet. Nam primo prava cupiditate, dein tristitia vinci se patitur.
SCHOLIUM: Quia homines raro ex dictamine rationis vivunt, ideo hi duo affectus nempe humilitas et pœnitentia et præter hos spes et metus plus utilitatis quam damni afferunt atque adeo quandoquidem peccandum est, in istam partem potius peccandum. Nam si homines animo impotentes æque omnes superbirent, nullius rei ipsos puderet nec ipsi quicquam metuerent, qui vinculis conjungi constringique possent? Terret vulgus nisi metuat; quare non mirum quod prophetæ qui non paucorum sed communi utilitati consuluerunt, tantopere humilitatem, pœnitentiam et reverentiam commendaverint. Et revera qui hisce affectibus sunt obnoxii, multo facilius quam alii duci possunt ut tandem ex ductu rationis vivant hoc est ut liberi sint et beatorum vita fruantur.
Toelichting
De redenering over de spijt verloopt parallel. Spijt doet afbreuk aan onze daadkracht en ontstaat niet uit redelijk denken. Spijt hebben over wat men gedaan heeft is nutteloos, dwaas en maakt ons nog ongelukkiger dan we al waren. Als we onterecht spijt hebben, is dat een zinsbegoocheling, we maken onszelf wijs dat we verkeerd gehandeld hebben terwijl dat helemaal het geval niet was. Dat heeft een verlammend effect op onze daadkracht, dat ons verhindert hetzelfde nogmaals te doen. Als we terecht spijt hebben over iets, dan is dat geen droefheid, maar een redelijk inzicht dat onze daadkracht ten goede komt, door ons te verhinderen dezelfde vergissing nogmaals te begaan. Spinoza voegt er zo mooi aan toe: wij spijt heeft, is tweemaal ongelukkig: de eerste keer door toe te geven aan een lage begeerte en iets verwerpelijks te doen, wat zeker niet bijdraagt tot onze vreugde en vervolgens nog een tweede keer door bedroefd te zijn over wat men gedaan heeft.
Het scholium laat ons toe het betoog in zijn context te plaatsen. Net zoals humilitas een andere betekenis heeft in het christendom, namelijk zelfvernietigende nederigheid, heeft ook poenitentia of spijt een andere, christelijke betekenis, namelijk berouw en vandaar ook die van penitentie, de boete die door de priester opgelegd wordt in de biecht, op voorwaarde dat men berouw getoond heeft. Berouw is zoals geloof, hoop en liefde eveneens een christelijke deugd of virtus. Nee, beklemtoont Spinoza geïrriteerd, virtus non est, net zoals ook de terneergeslagenheid geen deugd van nederigheid is.
Naast nederigheid en berouw waren ook hoop en vrees typisch christelijke begrippen. Hoop is een theologale deugd en de vreze Gods de essentie zelf van het christendom. Het christendom predikt de nederigheid, de berouwvolheid, de onzekerheid van de hoop en de angst, allemaal eigenschappen die de onmacht van de mens bevorderen. Welnu, als iedereen die deugden maximaal zou beoefenen, zou dat betekenen dat de mensen in hoge mate machteloos zouden worden en zich ook nog beroemen op het feit dat ze zo deugdzaam zijn en dus zo machteloos. Dat is niet wat Spinoza voorstaat. Maar hij is zoals steeds realistisch in zijn beoordeling van de mens: aangezien de mensen nauwelijks in staat zijn om te leven volgens de rede, is het misschien maar best dat men op deze punten ingaat tegen de rede, dus door nederig te zijn en berouwvol en gebukt te gaan onder het onzekere juk van hoop en vrees. Want wat als mensen die niet in staat zijn tot redelijkheid ook nog eens hoogmoedig zouden zijn tegenover anderen die wel redelijk zijn en tegenover het gezag, en geen enkele schaamte zouden kennen, noch enige vrees voor straf of het oordeel van anderen? Dan zou men de massa zelfs niet met ketenen aan elkaar kunnen binden om een gemeenschap te vormen of om hen ermee in bedwang te houden. Zoals in de Tractatus Politicus citeert hij een gedachte van Tacitus: het plebs dat geen vrees meer kent, is angstaanjagend.
De beschrijving die Spinoza geeft van de methoden van godsdiensten en kerken is ook vandaag nog geldig. De profeten van het Oude Testament bekommerden zich niet om wat goed was voor de zeldzame mensen die zich wel laten leiden door de rede, maar enkel om wat goed was om de hele gemeenschap in bedwang te houden en te dwingen het goede te doen en vooral het kwade te laten; en dus maakten ze van de nederigheid, de berouwvolheid en de eerbiedigheid, het ontzag de hoogste deugden: mensen die deze deugden beoefenen, of die zoals Spinoza zegt onderhevig zijn aan die gemoedstoestanden, kan men er veel gemakkelijker toe dwingen dat ze een leven gaan leiden waarvan de regels bepaald zijn door de rede, dan anderen, die zich onbevreesd en ongeremd overgeven aan al hun primitieve driften en lusten. Spinoza ziet hier toch een rol weggelegd voor personen of instellingen zoals de kerken om op die manier eenvoudige mensen tot een redelijk en dus gelukkig leven te brengen, althans indien deze organisaties de mensen wel degelijk redelijke verplichtingen opleggen. Maar het is duidelijk dat hij dat als een overtreding beschouwt van de voorschriften van de rede, een waarlijk peccatum, een zonde. Niet voor het eerst spreekt hij daarmee zijn ernstige twijfels uit over de haalbaarheid voor de meerderheid van de mensen van een leven volgens de rede dat geïnspireerd is door eigen inzicht en gevoed door eigen kracht. Als dat zo is, dan is redelijk leven onder dwang al bij al nog beter dan helemaal niet redelijk leven. Wanneer wij nu, drie en een halve eeuw later om ons heen kijken, stellen wij vast dat de redelijkheid wel degelijk verspreid is over de meer dan zeven miljard mensen, maar dat lang niet iedereen in dezelfde mate redelijk is. Het christendom slaagt er steeds minder in, vooral in de gebieden waar het ontstaan is, om de rol te spelen die Spinoza ervoor weggelegd zag, terwijl het in gemissioneerde gebieden vrijwel steeds een bron van onredelijkheid is. De redelijkheid is toegenomen met de verbreiding en verdieping van de beschaving, en wordt anderzijds steeds meer geregeld door burgerlijke wetten. Maar wanneer de instanties die de wetten hebben uitgevaardigd niet beschikken over de macht om die ook te doen naleven, of wanneer de wetten geen democratische grondslagen hebben, worden die wetten in ruime mate overtreden. Onder die omstandigheden zal het gezag geneigd zijn zichzelf te legitimeren door een beroep te doen op een hoger, goddelijk gezag en zo een theocratische of hiërocratische dictatuur te vestigen.
De Islam lijkt zich in onze tijd te bevinden in het stadium waarin het christendom zich bevond aan het begin van de twintigste eeuw. Wellicht kan men in die traditionele godsdienst een ontwikkeling verwachten zoals het christendom die meegemaakt heeft: een toenemende secularisatie en een scheiding van kerk en staat. Het zal allicht nog lang nodig blijven dat er een hoger gezag is om enige redelijkheid op te leggen, maar aangezien het gezag nooit zal kunnen verhinderen dat sommigen zich van die wetten niets aantrekken, zal men met dwang nooit kunnen komen tot een algemene redelijkheid. Dat is zeker het geval wanneer het gezag zelf onredelijk is in het uitvaardigen van wetten en het sanctioneren van overtredingen. Als het gezag zich beroept op een bovennatuurlijke oorsprong, is het onvermijdelijk dat men vroeg of laat de onwaarschijnlijkheid en de ongerijmdheid daarvan gaat inzien. Een ruime en duurzame verbreiding van de redelijkheid is enkel mogelijk wanneer iedereen inziet dat de redelijkheid de enige oplossing is voor een vreedzaam samenleven met een maximale vrijheid voor elkeen om samen met anderen het eigen zelfbehoud na te streven. Dat is de stellingname die Spinoza hier verdedigt en die de kern uitmaakt van zijn betoog in de Tractatus Theologico-Politicus.
De redenering over de spijt verloopt parallel. Spijt doet afbreuk aan onze daadkracht en ontstaat niet uit redelijk denken. Spijt hebben over wat men gedaan heeft is nutteloos, dwaas en maakt ons nog ongelukkiger dan we al waren. Als we onterecht spijt hebben, is dat een zinsbegoocheling, we maken onszelf wijs dat we verkeerd gehandeld hebben terwijl dat helemaal het geval niet was. Dat heeft een verlammend effect op onze daadkracht, dat ons verhindert hetzelfde nogmaals te doen. Als we terecht spijt hebben over iets, dan is dat geen droefheid, maar een redelijk inzicht dat onze daadkracht ten goede komt, door ons te verhinderen dezelfde vergissing nogmaals te begaan. Spinoza voegt er zo mooi aan toe: wij spijt heeft, is tweemaal ongelukkig: de eerste keer door toe te geven aan een lage begeerte en iets verwerpelijks te doen, wat zeker niet bijdraagt tot onze vreugde en vervolgens nog een tweede keer door bedroefd te zijn over wat men gedaan heeft.
Het scholium laat ons toe het betoog in zijn context te plaatsen. Net zoals humilitas een andere betekenis heeft in het christendom, namelijk zelfvernietigende nederigheid, heeft ook poenitentia of spijt een andere, christelijke betekenis, namelijk berouw en vandaar ook die van penitentie, de boete die door de priester opgelegd wordt in de biecht, op voorwaarde dat men berouw getoond heeft. Berouw is zoals geloof, hoop en liefde eveneens een christelijke deugd of virtus. Nee, beklemtoont Spinoza geïrriteerd, virtus non est, net zoals ook de terneergeslagenheid geen deugd van nederigheid is.
Naast nederigheid en berouw waren ook hoop en vrees typisch christelijke begrippen. Hoop is een theologale deugd en de vreze Gods de essentie zelf van het christendom. Het christendom predikt de nederigheid, de berouwvolheid, de onzekerheid van de hoop en de angst, allemaal eigenschappen die de onmacht van de mens bevorderen. Welnu, als iedereen die deugden maximaal zou beoefenen, zou dat betekenen dat de mensen in hoge mate machteloos zouden worden en zich ook nog beroemen op het feit dat ze zo deugdzaam zijn en dus zo machteloos. Dat is niet wat Spinoza voorstaat. Maar hij is zoals steeds realistisch in zijn beoordeling van de mens: aangezien de mensen nauwelijks in staat zijn om te leven volgens de rede, is het misschien maar best dat men op deze punten ingaat tegen de rede, dus door nederig te zijn en berouwvol en gebukt te gaan onder het onzekere juk van hoop en vrees. Want wat als mensen die niet in staat zijn tot redelijkheid ook nog eens hoogmoedig zouden zijn tegenover anderen die wel redelijk zijn en tegenover het gezag, en geen enkele schaamte zouden kennen, noch enige vrees voor straf of het oordeel van anderen? Dan zou men de massa zelfs niet met ketenen aan elkaar kunnen binden om een gemeenschap te vormen of om hen ermee in bedwang te houden. Zoals in de Tractatus Politicus citeert hij een gedachte van Tacitus: het plebs dat geen vrees meer kent, is angstaanjagend.
De beschrijving die Spinoza geeft van de methoden van godsdiensten en kerken is ook vandaag nog geldig. De profeten van het Oude Testament bekommerden zich niet om wat goed was voor de zeldzame mensen die zich wel laten leiden door de rede, maar enkel om wat goed was om de hele gemeenschap in bedwang te houden en te dwingen het goede te doen en vooral het kwade te laten; en dus maakten ze van de nederigheid, de berouwvolheid en de eerbiedigheid, het ontzag de hoogste deugden: mensen die deze deugden beoefenen, of die zoals Spinoza zegt onderhevig zijn aan die gemoedstoestanden, kan men er veel gemakkelijker toe dwingen dat ze een leven gaan leiden waarvan de regels bepaald zijn door de rede, dan anderen, die zich onbevreesd en ongeremd overgeven aan al hun primitieve driften en lusten. Spinoza ziet hier toch een rol weggelegd voor personen of instellingen zoals de kerken om op die manier eenvoudige mensen tot een redelijk en dus gelukkig leven te brengen, althans indien deze organisaties de mensen wel degelijk redelijke verplichtingen opleggen. Maar het is duidelijk dat hij dat als een overtreding beschouwt van de voorschriften van de rede, een waarlijk peccatum, een zonde. Niet voor het eerst spreekt hij daarmee zijn ernstige twijfels uit over de haalbaarheid voor de meerderheid van de mensen van een leven volgens de rede dat geïnspireerd is door eigen inzicht en gevoed door eigen kracht. Als dat zo is, dan is redelijk leven onder dwang al bij al nog beter dan helemaal niet redelijk leven. Wanneer wij nu, drie en een halve eeuw later om ons heen kijken, stellen wij vast dat de redelijkheid wel degelijk verspreid is over de meer dan zeven miljard mensen, maar dat lang niet iedereen in dezelfde mate redelijk is. Het christendom slaagt er steeds minder in, vooral in de gebieden waar het ontstaan is, om de rol te spelen die Spinoza ervoor weggelegd zag, terwijl het in gemissioneerde gebieden vrijwel steeds een bron van onredelijkheid is. De redelijkheid is toegenomen met de verbreiding en verdieping van de beschaving, en wordt anderzijds steeds meer geregeld door burgerlijke wetten. Maar wanneer de instanties die de wetten hebben uitgevaardigd niet beschikken over de macht om die ook te doen naleven, of wanneer de wetten geen democratische grondslagen hebben, worden die wetten in ruime mate overtreden. Onder die omstandigheden zal het gezag geneigd zijn zichzelf te legitimeren door een beroep te doen op een hoger, goddelijk gezag en zo een theocratische of hiërocratische dictatuur te vestigen.
De Islam lijkt zich in onze tijd te bevinden in het stadium waarin het christendom zich bevond aan het begin van de twintigste eeuw. Wellicht kan men in die traditionele godsdienst een ontwikkeling verwachten zoals het christendom die meegemaakt heeft: een toenemende secularisatie en een scheiding van kerk en staat. Het zal allicht nog lang nodig blijven dat er een hoger gezag is om enige redelijkheid op te leggen, maar aangezien het gezag nooit zal kunnen verhinderen dat sommigen zich van die wetten niets aantrekken, zal men met dwang nooit kunnen komen tot een algemene redelijkheid. Dat is zeker het geval wanneer het gezag zelf onredelijk is in het uitvaardigen van wetten en het sanctioneren van overtredingen. Als het gezag zich beroept op een bovennatuurlijke oorsprong, is het onvermijdelijk dat men vroeg of laat de onwaarschijnlijkheid en de ongerijmdheid daarvan gaat inzien. Een ruime en duurzame verbreiding van de redelijkheid is enkel mogelijk wanneer iedereen inziet dat de redelijkheid de enige oplossing is voor een vreedzaam samenleven met een maximale vrijheid voor elkeen om samen met anderen het eigen zelfbehoud na te streven. Dat is de stellingname die Spinoza hier verdedigt en die de kern uitmaakt van zijn betoog in de Tractatus Theologico-Politicus.