Vierde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 10. Wij ervaren een intensere gemoedstoestand jegens een toekomstige zaak waarvan we ons inbeelden dat die er spoedig aankomt dan wanneer wij ons inbeelden dat haar tijd van bestaan verder van het heden verwijderd is, en we ervaren eveneens een intensere gemoedstoestand door de herinnering aan iets waarvan wij ons inbeelden dat het nog niet lang voorbij is dan wanneer we ons inbeelden dat het al lang voorbij is.
Bewijs: in zover we ons immers inbeelden dat iets er snel aankomt of nog niet lang voorbij is, beelden wij ons precies daardoor iets in dat de aanwezigheid ervan minder uitsluit dan wanneer we ons inbeelden dat de toekomstige tijd van het bestaan daarvan verder verwijderd is van het heden, of al enige tijd voorbij is (dat is zelfevident), en bijgevolg (volgens de vorige stelling) zullen wij jegens die zaak een intensere gemoedstoestand ervaren, q.e.d.
Scholium: uit wat wij hebben opgemerkt bij 4def6 volgt dat wij jegens objecten die een langere tijdsspanne verwijderd zijn van het heden dan wij kunnen uitmaken in onze verbeelding, eveneens een minder krachtige gemoedstoestand ervaren, hoewel we begrijpen dat ze een lange tijdsspanne van elkaar verwijderd zijn.
Stelling 10. Wij ervaren een intensere gemoedstoestand jegens een toekomstige zaak waarvan we ons inbeelden dat die er spoedig aankomt dan wanneer wij ons inbeelden dat haar tijd van bestaan verder van het heden verwijderd is, en we ervaren eveneens een intensere gemoedstoestand door de herinnering aan iets waarvan wij ons inbeelden dat het nog niet lang voorbij is dan wanneer we ons inbeelden dat het al lang voorbij is.
Bewijs: in zover we ons immers inbeelden dat iets er snel aankomt of nog niet lang voorbij is, beelden wij ons precies daardoor iets in dat de aanwezigheid ervan minder uitsluit dan wanneer we ons inbeelden dat de toekomstige tijd van het bestaan daarvan verder verwijderd is van het heden, of al enige tijd voorbij is (dat is zelfevident), en bijgevolg (volgens de vorige stelling) zullen wij jegens die zaak een intensere gemoedstoestand ervaren, q.e.d.
Scholium: uit wat wij hebben opgemerkt bij 4def6 volgt dat wij jegens objecten die een langere tijdsspanne verwijderd zijn van het heden dan wij kunnen uitmaken in onze verbeelding, eveneens een minder krachtige gemoedstoestand ervaren, hoewel we begrijpen dat ze een lange tijdsspanne van elkaar verwijderd zijn.
Latijnse tekst
PROPOSITIO X: Erga rem futuram quam cito affuturam imaginamur, intensius afficimur quam si ejus existendi tempus longius a præsenti distare imaginaremur et memoria rei quam non diu præteriisse imaginamur, intensius etiam afficimur quam si eandem diu præteriisse imaginaremur.
DEMONSTRATIO: Quatenus enim rem cito affuturam vel non diu præteriisse imaginamur, eo ipso aliquid imaginamur quod rei præsentiam minus secludit quam si ejusdem futurum existendi tempus longius a præsenti distare vel quod dudum præterierit, imaginaremur (ut per se notum) adeoque (per præcedentem propositionem) eatenus intensius erga eandem afficiemur. Q.E.D.
SCHOLIUM: Ex iis quæ ad definitionem 6 hujus partis notavimus, sequitur nos erga objecta quæ a præsenti longiore temporis intervallo distant quam quod imaginando determinare possumus quamvis ab invicem longo temporis intervallo distare intelligamus, æque tamen remisse affici.
PROPOSITIO X: Erga rem futuram quam cito affuturam imaginamur, intensius afficimur quam si ejus existendi tempus longius a præsenti distare imaginaremur et memoria rei quam non diu præteriisse imaginamur, intensius etiam afficimur quam si eandem diu præteriisse imaginaremur.
DEMONSTRATIO: Quatenus enim rem cito affuturam vel non diu præteriisse imaginamur, eo ipso aliquid imaginamur quod rei præsentiam minus secludit quam si ejusdem futurum existendi tempus longius a præsenti distare vel quod dudum præterierit, imaginaremur (ut per se notum) adeoque (per præcedentem propositionem) eatenus intensius erga eandem afficiemur. Q.E.D.
SCHOLIUM: Ex iis quæ ad definitionem 6 hujus partis notavimus, sequitur nos erga objecta quæ a præsenti longiore temporis intervallo distant quam quod imaginando determinare possumus quamvis ab invicem longo temporis intervallo distare intelligamus, æque tamen remisse affici.
Toelichting
Het blijkt mogelijk de relatieve kracht van onze gemoedstoestanden nog scherper af te lijnen. Als iets verder in de toekomst ligt of verder in het verleden, zal het beeld dat wij ons ervan vormen minder intens zijn dan wanneer het een meer nabije toekomst of verleden betreft. Een grotere verwijdering in de tijd betekent immers een grotere afstand van de actualiteit en dus een grotere vorm van afwezigheid; een geringere verwijdering zal dus een grotere intensiteit met zich meebrengen. Het scholium verwijst naar 4def6 over ons onvermogen om ons grote getallen en dus ook grote afstanden en grote tijdsintervallen adequaat of helder en distinctief in te denken. Vanaf een bepaald punt zal alles een even zwakke inwerking hebben omdat we ons niet precies meer kunnen voorstellen hoe ver het in de tijd verwijderd is; het maakt dan niet meer uit hoe groot die verwijdering is, zelfs niet als we weten dat het ene veel verder verwijderd is dan het andere. Wij kunnen ons grote aantallen niet concreet voorstellen, en dus evenmin de verschillen tussen dergelijke getallen. Wat betekent twee miljard lichtjaren, zelfs als we weten dat het twee keer zoveel is als één miljard?
Het blijkt mogelijk de relatieve kracht van onze gemoedstoestanden nog scherper af te lijnen. Als iets verder in de toekomst ligt of verder in het verleden, zal het beeld dat wij ons ervan vormen minder intens zijn dan wanneer het een meer nabije toekomst of verleden betreft. Een grotere verwijdering in de tijd betekent immers een grotere afstand van de actualiteit en dus een grotere vorm van afwezigheid; een geringere verwijdering zal dus een grotere intensiteit met zich meebrengen. Het scholium verwijst naar 4def6 over ons onvermogen om ons grote getallen en dus ook grote afstanden en grote tijdsintervallen adequaat of helder en distinctief in te denken. Vanaf een bepaald punt zal alles een even zwakke inwerking hebben omdat we ons niet precies meer kunnen voorstellen hoe ver het in de tijd verwijderd is; het maakt dan niet meer uit hoe groot die verwijdering is, zelfs niet als we weten dat het ene veel verder verwijderd is dan het andere. Wij kunnen ons grote aantallen niet concreet voorstellen, en dus evenmin de verschillen tussen dergelijke getallen. Wat betekent twee miljard lichtjaren, zelfs als we weten dat het twee keer zoveel is als één miljard?