Vierde deel van de Ethica:
|
Vertaling
Stelling 70. De vrije mens die onder onwetenden leeft, zal er zoveel mogelijk naar streven weldaden van hen te weigeren.
Bewijs: elkeen oordeelt over goed en kwaad volgens het eigen gemoed (zie 3p39s). Dus een onwetende die iemand een weldaad bewijst, zal dat waarderen vanuit het eigen gemoed en indien die ziet dat het door de ontvanger als minderwaardig beschouwd wordt, zal die bedroefd zijn (volgens 3p42). Maar vrije mensen zullen zich beijveren om de andere mensen door vriendschapsbanden aan zich te binden (volgens 4p37) en niet om aan die mensen wederdiensten te bewijzen die naar hun aanvoelen evenwaardig zijn, maar om zichzelf en de anderen te beoordelen volgens het vrije oordeel van de rede en enkel dat te doen dat men zelf als het voornaamste kent. Bijgevolg zal de vrije mens om door de onwetenden niet gehaat te worden en zich niet te schikken naar hun verlangen, maar enkel naar de rede, ernaar streven zoveel mogelijk hun weldaden te weigeren, q.e.d.
Scholium: ik zeg wel: zoveel mogelijk. Want hoewel de mensen onwetend zijn, zijn er toch mensen die als het nodig is menselijke hulp kunnen bieden, en geen hulp is meer uitmuntend dan die. En dus gebeurt het vaak dat het noodzakelijk is een weldaad te aanvaarden van hen en dientengevolge hen wederkerig te danken zoals zij dat aanvoelen. Daar komt nog bij dat men eveneens voorzichtig moet zijn wanneer men hun weldaden weigert, om niet de indruk te geven dat men hen minacht, of uit gierigheid een vergoeding vreest en zo, dewijl men hun haat ontvlucht, hen precies daardoor gaat beledigen. Daarom moet men bij het weigeren van weldaden rekening houden met wat nuttig en rechtschapen is.
Stelling 70. De vrije mens die onder onwetenden leeft, zal er zoveel mogelijk naar streven weldaden van hen te weigeren.
Bewijs: elkeen oordeelt over goed en kwaad volgens het eigen gemoed (zie 3p39s). Dus een onwetende die iemand een weldaad bewijst, zal dat waarderen vanuit het eigen gemoed en indien die ziet dat het door de ontvanger als minderwaardig beschouwd wordt, zal die bedroefd zijn (volgens 3p42). Maar vrije mensen zullen zich beijveren om de andere mensen door vriendschapsbanden aan zich te binden (volgens 4p37) en niet om aan die mensen wederdiensten te bewijzen die naar hun aanvoelen evenwaardig zijn, maar om zichzelf en de anderen te beoordelen volgens het vrije oordeel van de rede en enkel dat te doen dat men zelf als het voornaamste kent. Bijgevolg zal de vrije mens om door de onwetenden niet gehaat te worden en zich niet te schikken naar hun verlangen, maar enkel naar de rede, ernaar streven zoveel mogelijk hun weldaden te weigeren, q.e.d.
Scholium: ik zeg wel: zoveel mogelijk. Want hoewel de mensen onwetend zijn, zijn er toch mensen die als het nodig is menselijke hulp kunnen bieden, en geen hulp is meer uitmuntend dan die. En dus gebeurt het vaak dat het noodzakelijk is een weldaad te aanvaarden van hen en dientengevolge hen wederkerig te danken zoals zij dat aanvoelen. Daar komt nog bij dat men eveneens voorzichtig moet zijn wanneer men hun weldaden weigert, om niet de indruk te geven dat men hen minacht, of uit gierigheid een vergoeding vreest en zo, dewijl men hun haat ontvlucht, hen precies daardoor gaat beledigen. Daarom moet men bij het weigeren van weldaden rekening houden met wat nuttig en rechtschapen is.
Latijnse tekst
PROPOSITIO LXX: Homo liber qui inter ignaros vivit, eorum quantum potest beneficia declinare studet. DEMONSTRATIO: Unusquisque ex suo ingenio judicat quid bonum sit (vide scholium propositionis 39 partis III); ignarus igitur qui in aliquem beneficium contulit, id ex suo ingenio æstimabit et si minoris ab eo cui datum est æstimari videt, contristabitur (per propositionem 42 partis III). At homo liber reliquos homines amicitia sibi jungere (per propositionem 37 hujus) nec paria hominibus beneficia ex eorum affectu referre sed se et reliquos libero rationis judicio ducere et ea tantum agere studet quæ ipse prima esse novit: ergo homo liber ne ignaris odio sit et ne eorum appetitui sed soli rationi obsequatur, eorum beneficia quantum potest declinare conabitur. Q.E.D.
SCHOLIUM: Dico "quantum potest". Nam quamvis homines ignari sint, sunt tamen homines qui in necessitatibus humanum auxilium quo nullum præstabilius est, adferre queunt atque adeo sæpe fit ut necesse sit ab iisdem beneficium accipere et consequenter iisdem contra ex eorum ingenio congratulari; ad quod accedit quod etiam in declinandis beneficiis, cautio esse debet ne videamur eosdem contemnere vel præ avaritia remunerationem timere atque ita dum eorum odium fugimus, eo ipso in eorum offensionem incurramus. Quare in declinandis beneficiis ratio utilis et honesti habenda est.
PROPOSITIO LXX: Homo liber qui inter ignaros vivit, eorum quantum potest beneficia declinare studet. DEMONSTRATIO: Unusquisque ex suo ingenio judicat quid bonum sit (vide scholium propositionis 39 partis III); ignarus igitur qui in aliquem beneficium contulit, id ex suo ingenio æstimabit et si minoris ab eo cui datum est æstimari videt, contristabitur (per propositionem 42 partis III). At homo liber reliquos homines amicitia sibi jungere (per propositionem 37 hujus) nec paria hominibus beneficia ex eorum affectu referre sed se et reliquos libero rationis judicio ducere et ea tantum agere studet quæ ipse prima esse novit: ergo homo liber ne ignaris odio sit et ne eorum appetitui sed soli rationi obsequatur, eorum beneficia quantum potest declinare conabitur. Q.E.D.
SCHOLIUM: Dico "quantum potest". Nam quamvis homines ignari sint, sunt tamen homines qui in necessitatibus humanum auxilium quo nullum præstabilius est, adferre queunt atque adeo sæpe fit ut necesse sit ab iisdem beneficium accipere et consequenter iisdem contra ex eorum ingenio congratulari; ad quod accedit quod etiam in declinandis beneficiis, cautio esse debet ne videamur eosdem contemnere vel præ avaritia remunerationem timere atque ita dum eorum odium fugimus, eo ipso in eorum offensionem incurramus. Quare in declinandis beneficiis ratio utilis et honesti habenda est.
Toelichting
Spinoza heet het hier over de delicate kwestie van de omgang van de vrije mens met anderen die niet vrij zijn maar hun emoties volgen en onwetend zijn over wat echt belangrijk is voor het zelfbehoud. De algemene regel is dat de vrije mens weigerachtig zal staan tegenover het aanvaarden van weldaden van dergelijke mensen. Laten we even de kronkels van het bewijs volgen, dat haarfijn de gevoelens van de betrokkenen schetst.Een onvrije en emotionele persoon die iemand anders een weldaad bewijst, beoordeelt dat uitsluitend vanuit zijn emoties, dat wil zeggen de verwachtingen die deze persoon daarbij zelf heeft, zonder rekening te houden met de gevoelens van de andere of de zakelijke objectiviteit van het gebeuren. Als die weldoener dan vaststelt dat de weldaad niet naar waarde geschat wordt, zal die bedroefd zijn. Vrije mensen streven er niet naar anderen aan zich te verplichten door hen met weldaden te overstelpen, maar hen met vriendschapsbanden aan zich te binden. Wanneer men dan toch van onvrije anderen weldaden of geschenken ontvangt, brengt dat niet mee dat men op zijn beurt verplicht is aan die bedenkelijke weldoeners weldaden te bewijzen die door hen als gelijkwaardig beschouwd worden, zoals zij verwachten. Men moet integendeel gebruik maken van de rede om uit te maken wat voor iedereen de beste manier is om zich te gedragen en dan te doen wat men zelf belangrijkst acht. De vrije mens zal dus niet zomaar aan de verwachtingen van weldoeners beantwoorden, noch zich hatelijk maken door ongepast te reageren, maar enkel de rede volgen. Dat wil zeggen dat men zoveel mogelijk geschenken en weldaden van dergelijke mensen zal afwijzen, om niet in een situatie te komen waar men ofwel iets doet tegen zijn zin, ofwel zich vijanden maakt.
In het scholium legt Spinoza uit dat het niet altijd mogelijk zal zijn die regel aan te houden. De meeste mensen zijn weliswaar onwetend en handelen niet volgens de rede, maar zelfs dan kunnen ze nuttig zijn: het zijn mensen, en iets nuttiger is er niet voor een mens. Dus heeft men hen soms nodig en dan moet men hun hulp aanvaarden en daarop op gepaste wijze dankbaar reageren, namelijk zoals de andere partij dat verwacht. Als men een weldaad weigert, bestaat steeds het gevaar dat men dat als arrogantie of minachting zal beschouwen, of dat men voor een gierigaard gehouden wordt die niet bereid is een gepaste vergoeding of dankbetuiging te voorzien voor de geboden hulp. Op die manier zou men precies door te vermijden dat men ons gaat haten omdat we niet gepast reageren op hun weldaden, hen beledigen. De wijze mens zal dus in alle omstandigheden nadenken over wat in dergelijke gevallen het beste is: de weldaad of de hulp weigeren, dan wel die aanvaarden en er gepast dankbaar op reageren of er billijk voor betalen.
Spinoza heet het hier over de delicate kwestie van de omgang van de vrije mens met anderen die niet vrij zijn maar hun emoties volgen en onwetend zijn over wat echt belangrijk is voor het zelfbehoud. De algemene regel is dat de vrije mens weigerachtig zal staan tegenover het aanvaarden van weldaden van dergelijke mensen. Laten we even de kronkels van het bewijs volgen, dat haarfijn de gevoelens van de betrokkenen schetst.Een onvrije en emotionele persoon die iemand anders een weldaad bewijst, beoordeelt dat uitsluitend vanuit zijn emoties, dat wil zeggen de verwachtingen die deze persoon daarbij zelf heeft, zonder rekening te houden met de gevoelens van de andere of de zakelijke objectiviteit van het gebeuren. Als die weldoener dan vaststelt dat de weldaad niet naar waarde geschat wordt, zal die bedroefd zijn. Vrije mensen streven er niet naar anderen aan zich te verplichten door hen met weldaden te overstelpen, maar hen met vriendschapsbanden aan zich te binden. Wanneer men dan toch van onvrije anderen weldaden of geschenken ontvangt, brengt dat niet mee dat men op zijn beurt verplicht is aan die bedenkelijke weldoeners weldaden te bewijzen die door hen als gelijkwaardig beschouwd worden, zoals zij verwachten. Men moet integendeel gebruik maken van de rede om uit te maken wat voor iedereen de beste manier is om zich te gedragen en dan te doen wat men zelf belangrijkst acht. De vrije mens zal dus niet zomaar aan de verwachtingen van weldoeners beantwoorden, noch zich hatelijk maken door ongepast te reageren, maar enkel de rede volgen. Dat wil zeggen dat men zoveel mogelijk geschenken en weldaden van dergelijke mensen zal afwijzen, om niet in een situatie te komen waar men ofwel iets doet tegen zijn zin, ofwel zich vijanden maakt.
In het scholium legt Spinoza uit dat het niet altijd mogelijk zal zijn die regel aan te houden. De meeste mensen zijn weliswaar onwetend en handelen niet volgens de rede, maar zelfs dan kunnen ze nuttig zijn: het zijn mensen, en iets nuttiger is er niet voor een mens. Dus heeft men hen soms nodig en dan moet men hun hulp aanvaarden en daarop op gepaste wijze dankbaar reageren, namelijk zoals de andere partij dat verwacht. Als men een weldaad weigert, bestaat steeds het gevaar dat men dat als arrogantie of minachting zal beschouwen, of dat men voor een gierigaard gehouden wordt die niet bereid is een gepaste vergoeding of dankbetuiging te voorzien voor de geboden hulp. Op die manier zou men precies door te vermijden dat men ons gaat haten omdat we niet gepast reageren op hun weldaden, hen beledigen. De wijze mens zal dus in alle omstandigheden nadenken over wat in dergelijke gevallen het beste is: de weldaad of de hulp weigeren, dan wel die aanvaarden en er gepast dankbaar op reageren of er billijk voor betalen.